Deel 3 van een 4-delig dwaalgesprek over de mystiek van alledag.
Vera: Begrijp ik het goed dat jij de werkelijkheid ervaart als een ‘mysterium tremendum et fascinans’?
Hans: Vroeg de moeder aan haar brullende baby.
Vera: Die term is van Rudolf Otto. Het is Latijn voor een ontzagwekkend en fascinerend raadsel. Een ander woord voor God.
Hans: Als ik me goed herinner doelde Otto op de mystieke ervaring, het gevoel voor een ontzagwekkend en fascinerend raadsel te staan. God is niet het mysterium tremendum et fascinans zelf maar een invulling en oplossing ervan. Je geeft het een naam en je maakt er iets van, God.
Vera: Een wezen.
Hans: Een vader, een moeder, een bron, een essentie, een bewustzijn, een zijn, een bovenzijnde, een grond, een vluchtoord, een macht, een deugd, een alomtegenwoordigheid, vul maar in.
Vera: Opeens is het mysterie benoemd en vertrouwd.
Hans: Kan je voortaan bidden in plaats van bibberen. Vader is overal.
Vera: Jij hebt het zelf over het onvoorstelbare. Wat is het verschil met het mysterie van Otto?
Hans: Bij hem verwijst het mysterium tremendum et fascinans naar het numineuze, het overweldigende, het totaal andere, ver buiten ons, hoog boven ons. Iets waar je absoluut niet bij kan, maar dat je een enkele keer mag of moet ervaren. Voor mij is het mysterie juist vlakbij, in mij, om me heen, overal, altijd.
Vera: In concreto?
Hans: Het is mijn lichaam dat mij fascineert en doet beven. Water en bloed, spuug en plas, kak en as, zaad en gas.
Het zijn mijn gevoelens die me fascineren en doen beven. Mijn lust, mijn woede, mijn heerszucht, mijn gezeglijkheid, mijn tederheid, mijn grofheid, mijn hulpvaardigheid, mijn onverschilligheid.
Het is mijn aftakeling die me fascineert en doet beven. Het verval van mijn huid en haar, mijn gewrichten en organen, mijn ogen en oren, mijn conditie en veerkracht, mijn denkkracht en geheugen.
Het is mijn verbeelding die me fascineert en doet beven. De mateloze, grenzeloze fantasie die me dag en nacht bewegende beelden voortovert en beladen woorden influistert.
Het is de regenworm die me fascineert en doet beven, de klok, het herfstblad, de lamp, de zee, de moederkoek, het kadaver, de kachel, de tepel, het paard, het internet, de bromvlieg. Moet ik doorgaan?
Vera: Dit lijkt mij niet bepaald het mysterie Gods.
Hans: Als je een mystieke ervaring definieert als een rechtstreekse ervaring van het mysterie Gods, nog grotendeels mysterieus dus, maar al wel herkenbaar als goddelijk, dan heb ik nooit een mystieke ervaring gehad.
Als je een mystieke ervaring definieert als een rechtstreekse ervaring van het mysterieuze karakter van wat dan ook, zo mysterieus dat het niet eens herkenbaar is als goddelijk of goddeloos, dan zijn mijn ervaringen zo mystiek als maar kan.
Vera: In de godsmystiek draait het om God, in de bruidsmystiek om Jezus, in de soefimystiek om de Vriend, in het chassidisme om JWHW, in zen om de Boeddhanatuur, in de advaita vedanta om Bewustzijn, in het taoïsme om de Tao. Ik bedoel maar.
Hans: Het gewone is te gewoon voor je, hè? Je wil weg van hier. De diepte in. Hogerop.