De afgelopen weken verbleven we op een klein eilandje in Zuid Thailand. De laptop was thuisgebleven, en de blogs werden ouderwets met de pen in het notitieboek geschreven. Het zijn lekker korte verhaaltjes geworden, dus vandaag zetten maar meteen de eerste vier online. Dan valt er weer wat te lezen na een blogloze maand.
Bloot op het balkon
En dan zitten we ineens in Krabi. 1500 kilometer van huis. Indie en Ryker, een koppel Nieuw-Zeelanders, wilden wel eens een maandje in het hete Lampang wonen. Acht maanden geleden waren ze in Hua Hin neergestreken maar dat vonden ze toch te druk en toeristisch. Nu reageerden ze op een oproep van ons voor mensen die wel eens een paar dagen of weken op ons huis en beestenspul wilden passen. En zo konden we zomaar in de warmste tijd met de meeste smog weg.
Nu zitten we dus in Krabi, in een stikdonkere hotelkamer. Een kwartiertje geleden liepen we in een supermarktje toen de stroom uitviel. Gelukkig konden we nog afrekenen, en op de terugweg naar ons hotel een paar drumsticks scoren op de markt. Met het licht van onze telefoons weten we onze kamer terug te vinden. Daar is het echt niet te harden van de hitte. De airco is natuurlijk ook uitgevallen, en in zo’n betonnen gebouw wordt het dan meteen een oven, zelfs als de zon al onder is. De kleren gaan uit, maar het zweet loopt niettemin in stralen over ons lijf. Douchen dan maar? Helaas, de pomp die voor de waterdruk zorgt werkt niet zonder elektriciteit.
Op het piepkleine balkonnetje blijkt het wat beter uit te houden. Er staat een beetje wind. Er staat één krukje, maar met de nodige moeite lukt het om er een stoel uit de kamer bij te wurmen. In het donker eten we ons geïmproviseerde diner.
Dan floepen overal de lichten weer aan. Haastig struikelen we over de extra stoel naar binnen. Ik sla een lungi om, zodat ik die stoel weer binnen kan zetten zonder dat de buren gaan klagen.
Morgenvroeg reizen we verder naar Koh Jum, een klein eilandje dicht bij Krabi. En daar blijven we een hele maand.
Twee planken
We nemen de bus naar de haven. Nou ja, bus. Het is een door heel Thailand voorkomende vorm van openbaar vervoer die song taew genoemd wordt. Twee planken, betekent dat. Een song teaw is een pickupje, waarvan de laadbak is overdekt en voorzien van twee houten planken die elk plaats bieden aan vijf mensen. Eventueel kunnen er ook nog mensen op de bodem zitten, of achter op de treeplank staan. Behalve mensen neemt de song taew alles mee wat past, en dat is meer dan je je kunt voorstellen. Grote zakken rijst, gasflessen, een brommer, het doet er niet toe.
Song taews rijden een min of meer vaste route, waarbij ze een paar vaste stopplaatsen hebben, maar ze stoppen ook als iemand ze aanhoudt. En als een passagier op het stopknopje drukt (als dat er in zit) of op het ruitje van de cabine tikt. De uitgestapte passagier loopt naar voren en rekent contant of met de telefoon af met de chauffeur.
‘Onze’ song taew rijdt van Krabi naar Laem Kruad waar de longtailboten naar Koh Jum aanleggen. Heel lang waren die longtailboten de enige verbinding met het eiland, maar sinds kort is er een betonnen pier, waardoor er een grotere, snellere veerboot kan aanleggen. Maar wij houden niet zo van grote, snelle veerboten.
Halverwege Krabi en Laem Kruad stopt de song taew bij een markt. Een vrouw stapt uit, maar de auto blijft staan. Na een paar minuten komt de vrouw terug. Ze heeft wat etenswaren gekocht. Voordat we vertrokken uit Krabi heeft ze de chauffeur gevraagd even bij de markt te stoppen en te wachten. In Thailand vindt een chauffeur dat geen probleem. En de andere passagiers evenmin.
De boot vervoert behalve passagiers ook allerlei voorraad voor het eiland. We hoeven geen kaartje te kopen. Bij aankomst op Koh Jum lopen de mensen naar een loketje om te betalen. Het is niet moeilijk om gewoon door te lopen, maar dat doen ze hier niet.
Het bestaat nog
Op een rustig zandstrandje zitten we te eten met vriendin Maggi, die ons ooit de kneepjes van het bouwen met rijstkaf en klei heeft geleerd en tegenwoordig de ergste smogmaanden uit haar woonplaats Chiang Dao ontvlucht. Zij zette ons ook op het spoor van dit (nu nog) weinig toeristische eilandje.
Een meisje van een jaar of tien huppelt door het zand. Ze doet een dansje met haar handen sierlijk zwaaiend door de lucht. Dan loopt ze naar de vloedlijn en staart een tijdje over de zee. Ze loopt een stukje terug en gaat in het zand zitten. Ze speelt wat met het zand, dat ze oppakt en dan weer uit haar handen laat lopen. Maar steeds meer wordt haar aandacht getrokken door de ondergaande zon. In gedachten verzonken blijft ze er naar kijken.
Het is al even donker als ze er nog steeds zit en een vrouw, (haar moeder?) naast haar komt zitten. Samen kijken ze zwijgend naar waar de zon niet meer staat.
De vrouw staat op en loopt weer naar het restaurantje. Het meisje blijft nog een kwartiertje zitten. Dan staat ze op, doet weer haar dansje en huppelt weg. Ik realiseer me dat ik van iets unieks getuige ben geweest. Een meisje dat zichzelf ruim een uur bezighoudt zonder mobieltje. Het bestaat nog.
Hobbelpaard
Overal op het eiland staan ze: bordjes die wijzen naar Mr. Boy café. Daar fietsen we dus ook maar eens heen. Het ligt in een hoek van het eiland waar we nog niet geweest zijn, naast de pier waar de grote, snelle veerboot aanlegt. Het café is gebouwd op een boven het water liggende steiger, een aantrekkelijke plek.
De man waarvan we vermoeden dat het Mr. Boy is, hoewel hij ook heel goed Mrs. Boy of Mr. Girl zou kunnen zijn, heet ons hartelijk welkom en vraagt of we het naar de zin hebben op Koh Jum. Als we verder naar achteren lopen om een tafeltje te kiezen, worden we al even hartelijk begroet door, naar we denken, de oma van Mr. Boy.
We bestellen wat typisch Thaise gerechten, uiteraard met een visje. Dat kan op zo’n plek haast niet anders. Als we klaar zijn met eten kijken we nog eens op ons gemak de zaak rond. Een jongen van een jaar of achttien (brother Boy, son Boy?) amuseert zich op een houten hobbelpaard. Oma Boy zit op haar knieën op de grond en aan haar bewegingen kunnen we zien dat ze iemand aan het masseren is. De gemasseerde ligt achter een bankje op de grond. We zien alleen twee voeten uitsteken.
We willen het tafereeltje niet verstoren, maar het siëstabed in ons gastenhuisje lonkt ook. Dus roep ik “Kor keb taang kap”, de rekening graag. In Thailand is het heel gewoon om dat richting bediening te roepen. Vanaf het hobbelpaard wordt mijn verzoek nog even herhaald. Oma Boy gaat rechtop zitten, de twee voeten verdwijnen en even later rijst Mr. Boy op achter het bankje. Hij kijkt alsof hij uit een diepe slaap komt.
Nadat we betaald hebben bedankt de hele familie Boy ons, wenst ons een fijne dag en hoopt ons snel weer te zien. Die kans zit er best in.
hannah zegt
Heerlijk om te lezen! Mooie observatie van het meisje aan het strand!
Peter C,. Hendriks zegt
Prachtig verhaal. Kijk er steeds weer naar uit. Was 50 jaar geleden een een tijdje in Thailand en verbleef daar in een hut van hout en golfplaten. Het was de mooiste tijd van mijn leven. Jammer dat ik toetertijd van het consulaat geen toestemming kreeg voor permanent verblijf. Pattaya was toen nog net als een cowboy stadje in westerns. Dat is nu wel heel anders. Waar toen mijn hut was staat nu een groot Hotel. Ik blijf heimwee van dat land houden en ben zeker niet op zoek naar jonge meisjes, als het geen jongetjes zijn. De bevolking noemde me toen number one.
Geniet van het leven daar.