Op een zaterdagmorgen ga ik op bezoek bij Fred in de bezoekzaal. Na de poort te zijn binnen gekomen voeg ik me bij de mensen die familie, vrienden of kennissen zijn van degene die ze bezoeken.
We zijn een bont gezelschap. Oudere mensen, een moeder met een baby, stoere mannen en vrouwen. Drukke mensen, stille mensen. Mensen die elkaar hier al eerder ontmoet hebben, hier regelmatig komen en praten over hoe lang hij nog ‘moet’. Sommige mensen, net als ik, die voor de eerste keer komen, zijn onwennig en in afwachting hoe het gaat verlopen.
Ik probeer me in de mensen te verplaatsen die hier een familielid, vriend of kennis ‘binnen’ hebben zitten. Hoe ziet hun wereld eruit?
Met vijf mensen tegelijk mogen we naar binnen naar de portier. De rest wacht buiten. Identificeren, piepvrij door de scanner – we mogen niets mee naar binnen nemen – en in de wachtruimte zitten. Met zo’n 35 mensen wachten we tot we de bezoekzaal in mogen. Af en toe klimt een kennelijk ervaren vrouw op een stoel en kijkt of ‘ze’ al binnen zijn.
Na 10 minuten wachten gaan we naar binnen. In de grote zaal zie ik Fred niet zo gauw zitten. Hij steekt zijn hand op en ik ga naar hem toe. Rijen stoelen aan de ene kant van smalle tafelbladen met een opstaande rand perspex en een rij stoelen aan de andere kant. Fred en ik geven elkaar een hand en gaan zitten.* Het rumoer in de zaal die door meerdere bewakers gecontroleerd wordt is enorm. We verstaan elkaar nauwelijks. Hoewel ik me op hem probeer te concentreren gaan mijn blikken door de zaal. De oudere vrouw en man zitten bij een jongeman. Hun kleinzoon? Wat zullen ze wel niet denken? Een gedetineerde die de baby in zijn arm houdt en zit te snikken. Mannen en vrouwen die elkaar kort innig omarmen en zoenen.
Wat een wereld. Je doet iets strafbaars, wordt veroordeeld en je zit binnen. Wat een gevolgen moet dat hebben voor je vrouw, vriendin, gezin en verdere familie. Bezoek mag een keer per week en iedere dag mag je bellen. Hoe vertel je dat je kinderen, hoe gaat je vrouw, je vriendin ermee om, je familie? Wat mis je niet allemaal? Hoe ziet de wereld eruit als je weer buiten komt? En hoe is dat als je na vijf, tien, vijftien of meer jaren weer terugkeert in de maatschappij? Met de snelheid van de ontwikkelingen in de huidige maatschappij lijkt me dat bijna niet te doen. De enige informatie die je krijgt komt van je bezoek, je advocaat, je tv en de kranten. Maar zelfstandig in de maatschappij staan, naar je werk gaan, je relaties onderhouden is er niet bij.
Ook Fred is afgeleid door alle mensen om ons heen. Ondanks de drukte en het lawaai stel ik voor dat we proberen met elkaar de stilte in onszelf te vinden met een bodyscan. Een tijdlang zeggen we niets. Langzaam maar zeker ontspan ik, mijn schouders zakken, ik zit minder strak en mijn ademen wordt rustiger. Bij Fred lijkt hetzelfde te gebeuren, hoewel dat, als ik het na afloop vraag, niet echt zo is. Hij maakt zich zorgen om de thuissituatie, zijn ouders zijn in de zeventig, zijn broer is ziek. Hij heeft het er lastig mee. Veel bezoek krijgt hij niet en hij zit niet lekker in zijn vel. Hij moet nog lang binnen blijven.
We praten verder tot er wordt omgeroepen dat de bezoektijd bijna is afgelopen. We geven elkaar een hand en zeggen tot de volgende keer. In een rij lopen de gedetineerden eerst de zaal uit, pas als de deur achter hen dicht is mogen wij naar buiten. Dit is om te voorkomen dat een van hen met het bezoek mee naar buiten loopt. Bij de deur draait Fred zich nog even om. Hij vindt me tussen het andere bezoek en zwaait, ik zwaai terug.
Wat een betrekkelijk begrip is dat toch, vrijheid. Hij moet weer naar binnen, ik mag naar buiten. Maar ook alleen maar als de deuren voor me open gedaan worden, ik heb er niets over te zeggen. Ik sta in de rij naast een jonge vrouw, we kijken elkaar aan, maken vluchtig contact en praten wat met elkaar. Ze blijkt ook een vrijwilliger te zijn die op haar vrije zaterdag hier op bezoek is gegaan. Wat doe ik hier eigenlijk.
Met vijf mensen tegelijk mogen we naar buiten. Gelukkig sta ik vooraan en ben snel alle deuren door. Het is warm, de zon schijnt, het voorjaar is duidelijk in de frisse lucht, die ik met diepe teugen inadem, aanwezig. De vogeltjes zingen uitbundig. Wat is het leven toch mooi, wat een voorrecht hier buiten te mogen zijn. Hopelijk kan Fred op de een of andere manier ook van het voorjaar genieten. Ik zal het hem de volgende keer vragen.
Weer in vrijheid buiten lopend besef ik me de immense omvang van de schade die wordt aangericht door een misdrijf. Voor de slachtoffers en hun familie, voor de daders, de familie van de daders, de partners, natuurlijk de kinderen. Het leed dat er is, is welhaast onbenoembaar. Dan heb ik het alleen nog maar over de impact op de direct betrokkenen. De impact op de maatschappij is ook bijzonder groot. Alleen al de personeelskosten bij de DJI (Dienst Justitiële Inrichtingen) zijn voor dit jaar op ruim een miljard euro begroot.
Bij de mannen die ik spreek vraag ik me af hoe ze tot hun daad zijn gekomen en hoe dat mogelijk voorkomen had kunnen worden. Wat is er gebeurd in hun leven – hoe zijn ze opgevoed, begeleid – hoe is het zo ver gekomen dat ze gedaan hebben wat ze hebben gedaan? Ik wil er hier, nu, wat over schrijven maar krijg het niet voor elkaar. Het schrijven van deze columns raakt me, net als iedere keer dat ik op bezoek ben, vooral luister, en me verbind met degene die tegenover me zit. Ik ben hem, hij is mij.
Vrij zijn waar je ook bent.