In juni 2012 interviewde ik het toenmalige hoofd van de dienst boeddhistische geestelijke verzorging bij Justitie, Varamitra. De dienst was toen net opgericht.
Varamitra had zelf in de jaren negentig in Engeland te maken met jonge ex-gedetineerden. Als medewerker van de Britse boeddhistische vrijwilligersgroep Angulimala begeleidde hij op een bouwproject deze jonge bouwvakkers. Wat Varamitra verbaasde was de gretigheid waarmee ze zich op het boeddhisme stortten. ‘Het leek wel of ze de ene drug voor de andere inruilden. Ik waarschuwde ze voor deze nieuwe verslaving, dat ze niet in geijkte patronen terecht moesten komen.’
Boeddhisme als een nieuwe drug? Varamitra vindt het lastig aan te geven waarom gedetineerden juist contact willen met een boeddhist in de bajes. Hij formuleert voorzichtig. ‘Ze zoeken blijkbaar een steunpunt buiten het systeem waarbij ze hun verdriet, pijn en zo kunnen uiten zonder dat dat wordt vastgelegd of doorgebriefd. Dat is een groot goed. Maar die vertrouwelijkheid is niet eindeloos, de bgv’er bepaalt de grens. Als een gevangene vertelt dat hij een pistool in zijn cel heeft en de directeur wil omleggen, valt dat natuurlijk niet onder de geheimhoudingsplicht. Maar waarom wij en niet de Iman of de dominee? Goede vraag. In de gevangenis gaat het verhaal dat mediteren goed is voor het korte lontje. En wij zitten niet zo in de schuld- en boetecultuur, dat merken ze ook op. Maar waarom ze uiteindelijk voor ons kiezen is een complex en zeer persoonlijk verhaal. En voor iedereen anders.’
Gesprekken tussen gevangenen en boeddhistische geestelijke verzorgers kunnen spanning wegnemen. Varamitra noemt het klimaat in de gevangenis depressief. ‘Ik heb de sleutel en jij niet. Er speelt van alles- tussen gevangenen onderling, maar ook tussen gedetineerden en personeel. Daarom hebben bgv’ers ook de taak om de humaniteit binnen een inrichting te bewaken. Ze letten op: Kan het wat hier gebeurt? Dat rechten en plichten van beide kanten worden nageleefd.’
In een systeem waarin mensen lange tijd achter slot en grendel zitten, hechten gedetineerden volgens Varamitra erg aan de viering van gebedsdiensten of meditatie. Ze zijn dan niet alleen een paar uur hun cel uit, maar dat geeft ze ook een gevoel van saamhorigheid, erbij te horen, een bevestiging dat ze ook een mens zijn. Ze kunnen stil aanwezig zijn, zonder met hun hele verhaal naar buiten te hoeven komen.
Varamitra: ‘Wij zeggen: de gedetineerde is meer dan zijn daad. We gaan het gesprek aan, het gaat over aandacht, menselijkheid en perspectief. Gedetineerden krijgen soms gewetensvragen, ze zoeken naar een oplossing. Naar mogelijkheden om uit hun situatie te geraken. In hoeverre kan je een kanteling teweeg brengen, dat een detentie draaglijk wordt?’
Het werk van de bgv’ers is niet resultaatgericht. Het boeddhisme kent geen bekeringsijver, de geestelijke verzorgers dwingen niks af. Varamitra: ‘Al wordt steeds meer gekeken naar getallen, zo steekt de huidige wereld nu eenmaal in elkaar. Wat wij willen is dat een gedetineerde een beter, gezonder en maatschappelijk meer betrokken mens wordt. Daarom is het beter om onze inspanningen te laten vertellen in verhalen- dat een gedetineerde zegt: dit heeft het me opgeleverd. Het effect meten, zonder daar een norm aan te hangen.’
In verschillende binnen-en buitenlandse onderzoeken is geprobeerd het effect van boeddhistische geestelijke verzorging op gevangenen te meten. Volgens Bill Karelis, directeur van de Amerikaanse Shambala Prison Community, ligt de recidive onder boeddhistische ex-gedetineerden onder de vijf procent. Die cijfers zijn weliswaar niet onderbouwd maar Karelis zegt dat hij elke dag ziet dat meditatie elke dag weer helpt bij het beheersen van hun woede en het verhogen van discipline. In India werden eind jaren negentig van de vorige eeuw 75 vipassana-retraites in gevangenissen georganiseerd. Gevangenen werden daardoor minder gewelddadig en hadden minder last van woedeaanvallen en wraakgevoelens. De Indiase regering beveelt vipassanameditatie aan als rehabilitatie-instrument. Ook in Engeland zijn er soortgelijke ervaringen.
Varamitra noemt de bgv’ers pragmatische mensen, die de juiste dingen doen. Kandidaten worden niet geselecteerd op traditie of sangha, wel of ze er bij aangesloten zijn en voldoende kennis hebben van de leer van de Boeddha. De meeste bgv’ers komen uit de zen-traditie. Ze werden aangesteld vanwege hun persoonlijke kwaliteiten, zegt Varamitra. Het viel hem wel op dat onder de tientallen sollicitanten er nauwelijks gegadigden waren uit de theravada stroming. Hij zegt dat niet te kunnen verklaren.
Na de aandacht die gedetineerden van bgv’ers in de bajes krijgen moeten ze na hun vrijlating veelal zelf hun weg zoeken in het oerwoud van boeddhistische tradities en sangha’s. Als ze dat al willen. Met toestemming van de gevangenisdirecteur mag (in 2012) een bgv’er een half jaar een soort van nazorg doen. Een kaartje, een telefoontje. Dat heeft volgens Varamitra te maken met de kwetsbaarheid van de bgv’ers- dat ze niet het criminele milieu in worden gezogen. Wat dat betreft is er zestig jaar expertise op het gebied van geestelijke verzorging in justitiële inrichtingen.