Deel 4 van een dwaalgesprek in 14 delen over niet-weten als sleutel zonder slot voor de poort zonder poort. (De delen kunnen los van elkaar gelezen worden.)
Sofie: Je staat erbij en je kijkt ernaar. Is dat niet wat ze neutraliteit, niet-oordelen, keuzeloos gewaarzijn noemen? Zouden we daar niet allemaal naar moeten streven?
Hans: Mission Impossible.
Sofie: Hoezo?
Hans: Ben je neutraal als je streeft naar neutraliteit? Is niet willen oordelen niet het oordelen veroordelen? Kan je ervoor kiezen keuzeloos gewaar te zijn?
Sofie: Op die manier.
Hans: Maar wie zijn begrippen en gedachten onderzoekt en daarbij keer op keer moet vaststellen dat hij geen poot heeft om op te staan, komt wellicht tot iets wezenlijkers. Een ommekeer in zijn denken, dat zichzelf vanaf dat moment consequent bejegent als ouwehoer. Consequent; dus ook wanneer het beweert dat het zichzelf consequent bejegent als ouwehoer.
Sofie: Wat betekent dat in de praktijk?
Hans: Nooit meer onvoorwaardelijk in je eigen begrippen en gedachten geloven. Ook niet in deze.
Sofie: Dat lijkt me niet hetzelfde als stoppen met oordelen.
Hans: Ik heb nog nooit iemand gezien die gestopt is met oordelen, behalve een paar dooien. Wel een hoop mensen die het tevergeefs hebben geprobeerd. Waaronder ikzelf, toen ik nog zo stom was om anderen op hun woord te geloven.
Als er iets is dat zogenaamde wijzen gemeen hebben met zogenaamde dwazen dan is het wel dat ze maar blijven oordelen. Jezus zag liever geen kooplui in de tempel. Boeddha zag mensen liever niet lijden. Osho reed liever niet in een Trabant. Ramana had liever geen ashram.
Sofie: En Hans?
Hans: Houdt niet van kou, niet van drukte en niet van koude drukte.
Sofie: Wat is dan het verschil tussen ons, als we allebei nog steeds oordelen?
Hans: Dat ik het onvoorwaardelijke vertrouwen in mijn eigen oordelen ben kwijtgeraakt. Daarvoor in de plaats is een onvoorwaardelijk wantrouwen in mijn eigen oordelen gekomen.
Onvermijdelijk ben ik daarmee ook het onvoorwaardelijke vertrouwen kwijtgeraakt in de persoon Hans van Dam die de trotse of beschaamde bedenker van al zijn gedachten zou zijn. Het spreekt voor mij niet langer vanzelf dat er zo iemand is, laat staan dat al die rare gedachten van hem zijn.
Waarmee niet gezegd is dat er niet zo iemand is of dat al die rare gedachten niet van hem zijn maar van iets of iemand anders zoals god of het leven zelf of van niets of niemand of wat dan ook.
Voor mij zijn dat allemaal maar gedachten. Voertuigen waar ik niet meer instap. Drollen waar ik niet meer in trap. Dat geldt ook voor deze gedachten.
Sofie: Kortom…
Hans: Ik oordeel als vanouds, daar heb ik geen vat op, maar ik kan er niet meer heilig in geloven, en daar heb ik ook geen vat op.
Sofie: Mij lijkt dat een prima zaak.
Hans: Mij lijkt dat een oordeel.