De abt van een boeddhistisch klooster nodigt de oude Cheng uit om zijn monniken te onderwijzen. De zaak loopt lichtelijk uit de hand.
‘Beschouw alle patriarchen, alle praatzieke mannetjes zoals ik als oplichters, omdat ze praten over iets dat ze je niet kunnen laten zien en dat ze je niet kunnen geven. Het enige nut dat je hun desnoods kunt toekennen, is het feit dat ze benadrukken dat ieder wezen de boeddhanatuur heeft.
Maar ieder van jullie moet die voor zichzelf zoeken zonder je door wat dan ook te laten afleiden, om haar ten slotte te vinden in haar fel oplichtende werkelijkheid. Wie zich laat verleiden door de woorden en de goocheltrucs van de patriarchen is verloren.
Kaalgeschoren schedels, in de hoop dat je daardoor de Oorspronkelijke Geest te zien zou krijgen, hebben jullie een heleboel dingen geleerd en opgeslagen in je kleine geestjes, zoals ze in dit klooster rijst opslaan in vaten. Zo hebben jullie niets anders gedaan dan onwetendheid verstoppen achter geleerde woorden over het ware en het onware, over goed en kwaad, over het eeuwige en het vergankelijke, over de hemel en de aarde, over de subtiele en de grovere elementen, over de verdiensten van de verschillende wegen en oefeningen, over de graad van verlichting die verkregen is door deze of gene, en over nog een heleboel andere dingen die precies even nutteloos zijn. Het enige wat hieruit blijkt, is dat jullie geen diepgang hebben en niet in staat zijn de juiste houding te vinden.
Kaalgeschoren schedels, het kwaad bij jullie zit in de pretentie en de arrogantie waardoor jullie denken te kunnen meten wat onmeetbaar is.
Als er onder jullie iemand is die tijdens het luisteren getroffen is door iets dat groter is en dieper gaat dan mijn woorden, en dat niet het soort verdoving is waar zovelen genoegen mee nemen in de waan dat het de Oorspronkelijke Geest is, maar een eenvoudige en actieve helderheid, hem alleen kan ik de juiste richting wijzen.
Op een gegeven moment zal zijn dikke modderkorst barsten gaan vertonen en ten slotte in één klap wegvallen. Op dat ogenblik zal hij het juweel van de Oorspronkelijke Geest zien schitteren. In deze hele aangelegenheid onderneem ik niets en grijp ik nergens in.
Ik ben niets anders dan een doorgang, een trechter voor de Oorspronkelijke Geest, die enkelen intuïtief via mij aanvoelen, via mij, de oude Cheng, die voor de rest ook niets anders is dan een modderige korst rondom een diamant.
Op alle vragen die me worden gesteld over de Oorspronkelijke Geest kan ik er alleen maar het zwijgen toe doen of antwoorden met ‘nee’. En iemand die de Oorspronkelijke Geest gezien heeft, heeft de oude Cheng niet meer nodig.
Als jullie echte kerels waren, zouden jullie gedachten en daden juist zijn en elk ogenblik in harmonie met hun object. Maar omdat jullie niet in staat zijn te zien dat jullie in wezen niets anders dan boeddhanatuur zijn, compenseren jullie je onwetendheid door je de gedachten en activiteiten van degenen die je boven je hebt geplaatst, eigen te maken. Jullie worden volledig in beslag genomen door het beamen van wat anderen denken en doen en dat is jullie schandpaal. Dat belet je de Oorspronkelijke Geest te zien.
Kaalgeschoren schedels, jullie zijn een dievenbende. Voor jullie is er geen hoop.
In je diepste wezen verschillen jullie in niets van de Boeddha. Wat je ontbreekt, is het ondubbelzinnig kennen van je eigen wezen. Dat is het enige wat je ontbreekt en wat jullie er steeds weer toe aanzet te proberen te worden wat je elk moment van je leven al bent geweest.
Het enige wat de moeite waard is in het leven is het voortdurend verweven zijn met de Oorspronkelijke Geest, die zo duidelijk als een berg voor je staat. Wijk daar een haarbreedte van af en je vervalt onmiddellijk weer in de chaos en in de eindeloze maalstroom van oorzaken en gevolgen.
Dit is de enige les die de oude Cheng jullie kan geven.’
En de oude Cheng vertrok.
“Jullie zouden dolgraag weten wie ik toch wel ben, en uit welke geestelijke school ik kom, wie mijn leraren zijn geweest, waar ik vandaan kom en nog een heleboel dingen die allemaal even oninteressant zijn. Sommigen denken dat ik wel een verlichte moet zijn, omdat immers de abt me gevraagd heeft jullie toe te spreken.
Anderen denken dat ze een oude gek voor zich zien die zich op een schandalige en beledigende manier gedraagt en die je met stokslagen naar buiten moet jagen, omdat hij de woorden noch de mannen uit het verleden respecteert die door de traditie vereerd worden, noch de woorden en de mannen van vandaag hoewel ze een verheven reputatie hebben. Zo kijken jullie alleen maar naar het omhulsel, naar de buitenkant, de vorm van de dingen en daardoor ontdekken jullie niet de ware man in jezelf.”
Deel vijf uit een serie van zes. Al eerder gepubliceerd in het BD. Wij hopen nieuwe lezers een plezier te doen met deze herhaling.
*De Oorspronkelijke Geest is ooit opgetekend uit de mond van de oude meester Chen. Advaita-Vedantaleraar Alexander Smit maakte voor zijn boek ‘Het onmiddellijke zien: gesprekken naar aanleiding van de woorden van de Oude Cheng’ voornamelijk gebruik van de herziene Nederlandse vertaling uit het Frans van Wolter A. Keers, zoals die werd gepubliceerd in ‘Chetana’ in 1985 (nr. 12 en 13). Propos du vieux Tcheng verscheen in 1974 in ‘Être’, een tijdschrift onder redactie van Jean Klein, dat in de jaren zeventig de non-dualistische benadering (advaita) belichtte.