Een paar columns geleden schreef ik over het neergestorte Franse vogelkuiken dat ik dood wenste toen het zo naast me lag te creperen en ik de dood niet versnelde. En ook over de poes die ik met mijn auto aangereden had waardoor het achterlijf verpletterde en de auto die ik in zijn achteruit zette om nog een keer over het zwaargewonde en stervende poezenlijf te rijden tot het stil werd op dat wegdek.
Als herinneringen woorden worden blijven ze rondmalen in mijn hoofd. Was het wel zo’n goed besluit om de kat te doden, uit het lijden te verlossen? Ben ik een god van leven en dood om daar over te beslissen?
Mijn geest ging mij troosten, haalde herinneringen op aan het redden van een hond op een brandend schip, een vrouw die op sinterklaasvond in een auto op z’n kop in het water lag en ik wist te redden, een stervende man die met zijn vingers in de aarde lag te klauwen na een ernstig verkeersongeval waar ik als journalist bij aanwezig was. We spraken niet, de stervende en ik, ik was gewoon bij hem.
Het gekke is dat ik bij die stervende man geen gedachten had om de dood een handje te helpen, blijkbaar heb ik dat alleen bij half platgereden dieren.
Soms lijkt het leven op zegeltjes plakken, als de kaart vol is haal je de verdiensten van karma op. Maar dat is schijn. Handelen komt uit het hart voort, is niet berekenend. Pas achteraf wordt er een soort rekening gepresenteerd en komt de toetsing. De uitslag blijft ongewis. Wat is goed, wat is kwaad als het hart spreekt.
Moedig voorwaarts!