De afgelopen dagen had ik behoefte aan frisheid. Gistermiddag zat ik op een bankje in het buitengebied van Bunkerstad en keek ver weg over boomgaarden, de Rotte, die ik niet kon zien maar wel vermoedde, droog riet, ganzen die niet bang voor mij waren. Een paar dagen eerder zat er een vrouw op die plek met een man die in een speciale ligstoel met wielen lag. Ze zagen hetzelfde maar interpreteerden het uitzicht mogelijk anders.
Vanmiddag at ik een pannenkoek in een pannenkoekenhuis in een Bunkerstad bos. Meer mensen hadden behoefte aan frisheid en gingen er na een wandeling wat drinken en eten. Als je zag hoe leuk mensen met elkaar omgaan, begrijp je niet dat de samenleving aan het verharden is.
De zon scheen buiten het pannenkoekenhuis. Bij het weggaan zei een serveerster: ‘Wat een zalig weer is het, hè.’ ‘Ik noem dat liever lekker weer, zalig doet mij te veel denken aan het misbruik binnen de rooms-katholieke kerk’, zei ik. ‘Wat een lekker weer is het, hè,’ sprak de vrouw opnieuw. Ik kon het alleen maar beamen.
Toen de avond viel en het nog 5 graden boven nul was, trokken de strooiwagens over de inkomende- en uitgaande wegen van de stad om zand en zout te strooien. Het kon wel eens koud gaan worden.
Moedig voorwaarts!