Er zijn twee opvattingen van vrijheid: een negatieve en een positieve. Negatieve vrijheid betekent de afwezigheid van belemmeringen. Iedere burger is vrij om minister president te worden. Er zijn geen wetten die dit verbieden. Positieve vrijheid heb je als je niet alleen niet belemmerd wordt iets te doen, maar bovendien daartoe in staat wordt gesteld, dus als je de opleiding kunt krijgen en jezelf verkiesbaar kunt stellen. Het onderscheid tussen beide opvattingen heeft ingrijpende politieke consequenties. Rechtse partijen leggen de nadruk op negatieve vrijheid, want ze willen dat de overheid zich zo min mogelijk met het leven van de burgers bemoeit. Het gevolg is dat niet alle burgers gelijke toegang hebben tot onderwijs. Als je het niet kunt betalen, heb je gewoon pech, of je moet maar veel bijbaantjes nemen. Linkse partijen voelen zich verantwoordelijk voor het scheppen van gelijke kansen voor elke burger. Zij willen graag dat de overheid zich hiervoor inzet.