Een tweede hoofdreeks, en de meest verontrustende, toont de publieke vernederingen in “worstelende sessies” van monniken, nonnen, aristocraten, politici van het voormalige onafhankelijke Tibet, en rijke kooplieden. Ze waren gekleed in clownachtige gewaadjes, en paraderen rond de steden met hoeden met inscripties die hen demonen en vijanden van het volk noemen, terwijl de menigte werd aangespoord om op hen te spugen en stenen te gooien.