In zijn reiskledij
een ooievaar in herfstregen
de oude Meester Bashō.
Miura Chora (1729?-1780)
In een druilerige herfstregen loopt een oude man, in monnikspij. Hij wordt herkend als Meester Bashō.
Waarom de vergelijking met een ooievaar? De ooievaar kan symbool zijn van een nieuw leven, nieuwe inzichten, een reis. Dat is ook wat Bashō deed: de laatste jaren van zijn leven reisde hij, meestal te voet, door Japan. Zijn reizen vormden een geestelijke zoektocht.
Om zijn reizen te vergemakkelijken bij de diverse controleposten, en om te benadrukken dat hij zijn reizen beschouwde als een spirituele bezigheid, schoor Bashō zijn schedel kaal en hulde hij zich in monnikengewaden.
“… en nog draag ik mijn bamboehoed en strosandalen,” zei Bashō zelf over zijn reizen.
Nog vele jaren later werd (en wordt) hij geëerbiedigd door collega haikudichters, zoals door Chora in deze haiku.
Bronnen: deze vertaling van de haiku van Chora staat in De mooiste Japanse haiku’s deel 2, Germain Droogenbroodt.
Matsuo Bashō verzamelde haiku’s, door Jos Vos.
De volledige haiku van Bashō staat in: Haiku Een jonge maan, J. van Tooren, en luidt:
‘t Jaar neigt ten einde;
nog draag ik mijn bamboehoed
en strosandalen.