Paula Kuitenbrouwer woont met haar gezin tijdelijk in Ierland, en één van haar verkenningstochten van het land leidt naar Killarney National Park in het zuidwesten.
Het is erg toeristisch in en rond Killarney en bij de plaatselijke Tourist Information Centre krijgen we allerhande brochures met aanbevolen wandelingen, onder anderen door de Gap of Dunloe, de meest interessante ijstijdvallei van het nationale park. Maar hoe aantrekkelijk en goed georganiseerd al de toeristische tochten ook zijn, wij zijn solisten die liever alleen op stap gaan. Na het goed bestuderen van een stafkaart trekken we naar de ‘Windy Gap’, een vallei aan de rand van het nationale park, waarbij op de kaart een vogel staat, het symbool voor een vogelreservaat.
We starten bij een oud, dichtgetimmerd kerkje. Een parkwachter komt langs, gaat de kerk in en komt er even later weer uit. Hij inspecteert hoe het met een vleermuizenkolonie is nu er onlangs een kerkuil intrek heeft genomen. ‘Weinig vleermuizen en veel braakballen’ is zijn bevinding. Of hij er wat aan gaat doen? Nee, want zowel de kerkuil als de vleermuizen zijn beschermd. Gezamenlijk concluderen we een conflict of interest en zeggen gedag na een kort praatje.
Al snel lopen we op de oude weg van Killarney naar Kenmare door een weidse, warme vallei. De zon schijnt en we zien prachtige orchideeën en vlinders. De eerste vogel die we zien is een vliegenvanger, snel gevolgd door een heggemus, kwikstaart en roodborst. Binnen enkele kilometers kunnen we op ons biodiversiteitlijstje het groentje (Callophrys rubi)) bijschrijven, het driebladig waterblad, korenbout (een monsterlijk grote libelle), pinksterbloem, ereprijs, dopheide, hulst, en zonnedauw. We staan bij elk stroompje stil en genieten van de stille dag. Een kerosine-vogel vliegt hoog over en laat witte strepen na op z’n trans-Atlantische vlucht.
Ierland alhier is even ruig als Wales, minder romantisch dan Engeland en even mooi als Schotland. We zien afgegraven turfvelden en na 1.5 kilometer wandelen passeren we een boerderij. Wonderlijk hoe levendig ik me kan voorstellen hoe je daar als een kluizenaar in een van Ierlands meest toeristische parken kunt leven.
We naderen een prachtige stromende beek tussen hoge rotsen. Het is een perfecte plaats voor een pauze en al snel genieten we van de frisse koelte van de waterstroom. Een gele kwikstaart duikt verderop naar de lager gelegen stenen om water te drinken. Na wat te hebben gegeten, dalen mijn dochter en ik klimmend over de rotsblokken af tot het waterniveau. We doen onze wandelschoenen uit, binden die vast en dippen onze warme voeten in het koude en snel stromende water. Terwijl we daar zo zitten, verstillen we en lijkt de bergstroom een magische uitwerking op ons te hebben.
Ik vraag mijn dochter, die goed thuis is in de Griekse mythologie, of ze zoals Artemis wil baden in de stroom.
‘Ja, maar met badpak aan’, zegt ze.
‘Waar huist de beekgod?’ vraag ik, maar over diens verblijfplaats worden we het niet eens. Dat de stroom ons blij maakt is evident.
Wanneer we weer omhoog klimmen, is mijn man gestopt met mediteren.
‘En?’ vraag ik.
‘Ik heb heerlijk gemediteerd’, merkt hij glimlachend op.
Ik heb dan al gebeden tot de beekgod om, stroomafwaarts, al mijn zorgen mee te nemen. Want al dat loslaten, de Panta Rhei, de wetenschap dat alles verandert en niets hetzelfde blijft, en vooral dat je niet tweemaal in dezelfde rivier kunt stappen, is me even te gecompliceerd. Ik wil gedachteloos bij de wild stromende beek in de Ierse zon zitten. Niets meer, niets minder.
We lopen weer verder tot we onze spieren beginnen te voelen en draaien ons dan om voor de terugweg. Langs vele orchideeën en over ‘stepping stones’, langs riet en grasland, langs de afgezonderd gelegen boerderij.
Een aantal jaren geleden had de NRC een rubriek waarbij wetenschappers ingewikkelde vragen beantwoordden. Ik herinner me de vraag waarom een terugweg altijd korter lijkt dan een heenweg. Een psycholoog liet zijn licht hierover schijnen en er werden een aantal theses geopperd. Niet allemaal even indrukwekkend vrees ik, want ik kan me er geen herinneren.
Heeft het iets te maken met hoe Thomas Merton de geografische pelgrimage beschrijft als ’the symbolic acting out of an inner journey’? Een natuurwandeling is zelden zonder ‘inner journey’. Op de heenweg zijn we bezig iets te volbrengen; de terugweg is vol voldoening en daardoor schijnbaar korter.
Mijn beekgod helpt nog iets verder de vraag van de korte terugweg te begrijpen. Op de heenweg ben je bepakt met zorgen en verwachtingen. Op de terugweg hebben de orchideeën, de vogels, de glooiende heuvels, de oude kronkelige Keltische eikenbomen en de beekgod al die zorgen en verwachtingen beetje bij beetje weggenomen.
Of heeft het iets met het Thich Nhat Hanh meditatief lopen te maken? De ontspanning die dat brengt? Of met de peripatos van de oude Griekse filosofen? Of is het wandelen de weerspiegeling van onze beweeglijke en onderzoekende geest?
‘Dat was een schitterende en memorabele wandeling’, concluderen we. Het was dan ook een kilometerslange en voorbeeldige natuurmeditatie.