Niemand kan het. En niemand kan het niet.
1. Radicaal niet-weten
Wat is niet-weten? Het is maar net aan wie je het vraagt. Voor sommigen is niet-weten openheid, een onbevooroordeelde blik of medemenselijkheid; voor anderen is het de weg naar God, het onverdeelde zelf of non-dualiteit. Voor de taoïst is niet-weten de hoogste wijsheid en een bron van vreugde, voor de theravadin is het domme onwetendheid en een bron van lijden.
Als je het mij vraagt is niet-weten gewoon niet weten. Dat je het even helemaal niet meer weet, maar dan de hele tijd. Dat je daar niet meer mee zit.
Net als het leven zelf is niet-weten geen kunst, geen kunstje en geen kunde. Het is geen ideaal, geen middel, geen weg en geen doel. Het is geen doen en geen laten. Het is niet juist en niet onjuist. Al is niet-weten in sommige opzichten misschien goed voor je en in andere slecht, van zichzelf is het goed noch slecht. Denken in termen van tegendelen zoals goed en slecht, juist en onjuist, weg en doel, doen en laten, weten en niet-weten, behoort tot het domein van het weten.
Om het verschil met alternatieve betekenissen van niet-weten te benadrukken, noem ik het mijne weleens radicaal niet-weten, algemeen niet-weten of simpelweg agnose (a- gnosis).
2. Mystiek niet-weten
In de mystiek verwijst niet-weten naar een praktijk van bidden, mediteren en contempleren om je te ontdoen van zelfbeelden en godsbeelden, die volgens de katholieke mysticus Johannes van het Kruis tussen jou en de allerhoogste in staan. Ook verwijst niet-weten bij hem naar de dorre tussentijd waarin je beeldloos afwacht tot het de duistere macht eindelijk behaagt zich aan jou te openbaren. De donkere nacht van de ziel, noemt hij die periode van wanhoop en frustratie, een kwelling waaraan slechts voor een enkeling een einde komt in de zalige vereniging met de beeldloze.
Het radicale niet-weten waarvan ik getuig is geen wachtkamer, martelkamer of verloskamer, maar een gelagkamer, rustkamer, speelkamer. Geen tussenstadium op weg naar de of het allerhoogste, maar een eindstadium waarin je je gedachten doorziet, zonder uitzondering, dus ook de gedachte van niet-weten als een eindstadium waarin je je gedachten doorziet.
Aan een radicaal niet-weten komt geen eind in de eenwording met God; agnose is zelf de mystieke vereniging. Een vereniging zonder bestuur of leden. Een en al mysterie, zonder tal, taal of teken, niet te claimen, niet te faken.
Voor mij is niet-weten geen kwelling; wéten was de kwelling, als we zo nodig in dat soort termen moeten denken. Menen te weten, menen te kunnen weten, menen te moeten weten. Wel ben ik door het verlies van mijn vermeende zekerheden lang in de rouw geweest. Dag na dag stonden de tranen in mijn ogen, liepen ze over mijn wangen zonder dat ik er erg in had tot het zilte nat via mijn lippen mijn tong bereikte. Jongen toch.
Niet-weten is een bad dat snel volloopt maar langzaam warm wordt. Het vertrouwen dat je in dit bodemloze tepidarium niet zult verdrinken moet groeien. Zolang je er niet volledig op vertrouwt, kun je je er niet volledig in ontspannen. Dat kost tijd, jaren in mijn geval, ik was ook zo’n ontzettende weetal. Overtuigd dat weten de weg was, levenskunst kennis en kunde. Doodsbang om niet te weten.
Niet-weten, je wordt er niet warm of koud van. Daardoor kun je het er lang in uithouden. Ik zit nu al zowat twintig jaar in dat lauwwaterbad te trippen zonder ergens heen te gaan. Als een eend die zijn zwemvliezen enkel gebruikt wanneer het waait om in het midden van de vijver te blijven.
3. Niet-weten als houding
Een andere betekenis van het begrip niet-weten vinden we bij de Zen Peacemakers. Voor hen is niet-weten een humanistisch bejegeningsideaal, geen tussenstop op weg naar God. De Peacemakers willen de medemens open en onbevooroordeeld tegemoet treden, met ‘een houding van niet-weten.’
Een soortgelijke benadering zien we bij de ietsist Jan Oegema, auteur van ‘De stille stem’, die niet-weten een levenshouding noemt, waarvoor je kunt kiezen en waarvoor je zou moeten kiezen. Zijn boek is een pleidooi voor openheid, barmhartigheid en naastenliefde – degelijke oecumenische, boeddhistische en verlichtingsidealen, traditiegetrouw gegrond in de zwevende vooronderstelling van een ik met een vrije wil.
Luisteren, lief zijn voor elkaar, leven en laten leven, ik vind het prachtig hoor, maar wel wat naïef en eenzijdig. En net als bij het bejegeningsideaal van de Zen Peacemakers is het onduidelijk waarom deze levenshouding niet-weten moet heten. Wat voegt dat toe, wat neemt het weg, wat haalt het uit?
Ook in managementboeken wordt het niet-weten opgevat als een houding, een keuze, een methode, een ideaal. Het is opnieuw een machtsgreep. De manager krijgt het advies om zijn vakmatige onwetendheid openlijk toe te geven en een beroep te doen op de expertise van de werkvloer. Hij legt niet zijn wil op, zoals de betweterige bazen vóór hem; hij laat zich adviseren door zijn ondergeschikten, die qua knowhow zijn superieuren zijn. Een manager die niet weet, staat in dienst van werknemers die wél weten. Hij dirigeert niet, hij faciliteert, en het bedrijf profiteert. Zo legt de manager indirect toch zijn wil op, of die van zijn bazen.
4. Niet-weten is geen doen
In een radicaal niet-weten kan geen sprake zijn van een bejegeningsideaal, levenshouding of managementmethode, anders is het geen radicaal niet-weten. Ook het metaideaal om anderen of het hele leven tegemoet te treden zonder idealen, houdingen of methoden, vindt in agnose geen onderdak.
Niet-weten is voor mij geen uitgangspunt, geen aandachtspunt, geen agendapunt, geen aanknopingspunt en geen gezichtspunt. Niet-weten is geen punt, of het moest een breekpunt zijn, een nulpunt, een eindpunt.
Misschien spreekt deze formulering je aan: in een radicaal niet-weten is er ruimte voor alle denkbare ideeën, idealen, houdingen en methoden naast elkaar, hoe tegenstrijdig ook. En voor alle denkbare bezwaren tegen alle denkbare ideeën, idealen, houdingen en methoden, hoe onredelijk ook. Niet als ideaal maar als gegeven.
Net zo is er in een onbegrensd niet-weten ruimte voor alle denkbare definities van niet-weten. En voor alle claims van wie ook als zou een bepaalde definitie pertinent onjuist zijn of de enige juiste, of een bepaald soort niet-weten het enige ware niet-weten, of ieder niet-weten obstinate onwetendheid, of wat dan ook.
Als je het mij vraagt is niet-weten geen kunst, en leven in niet-weten geen doen. Niemand kan het. En niemand kan het niet.