Zelfs al is hij volmaakt.
‘God zou nooit tegen mij liegen, Hans.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat Hij volmaakt is.’
‘Is de volmaakte incompleet?’
‘Natuurlijk niet.’
‘Ben je zonder leugens niet incompleet?’
‘In zekere zin.’
‘Dan is Hij niet zonder leugens.’
‘En toch is Hij volmaakt.’
‘Misschien is jouw idee van volmaaktheid wel incompleet.’
‘En toch is Hij compleet.’
‘Misschien is jouw idee van compleetheid wel onvolmaakt.’