Over het verschil tussen weten-wat-niet en niet-weten.
1.
Beste Hans,
Het is alweer even geleden dat ik iets van me liet horen. Een van de dingen die is blijven hangen uit onze vorige correspondentie is jouw suggestie dat christelijke mystici misschien niet ver genoeg gingen in het uithollen van hun God.
Ik vermoed dat je na zorgvuldige lezing van capita IV en V van Over Mystieke Theologie van Pseudo-Dionysius de Areopagiet wel anders zal piepen:
IV. En zo spreken we uit dat de oorzaak van alles, die boven alles is, niet zonder zijndheid is en niet levenloos en niet geestloos, en ook niet lichaam is;
dat zij niet houding en niet vorm en niet kwaliteit of kwantiteit of massa heeft;
en niet op een plaats is;
en niet zichtbaar is, en niet zintuiglijke aanraking toestaat;
en ook niet zintuiglijk waarneemt en niet zintuiglijk is;
en ook niet ordeloosheid bezit en verwarring omdat ze verstoord wordt door de aandoeningen van het materiële;
en dat zij niet onmachtig is omdat ze onderworpen is aan de wisselvalligheden van het zintuiglijke;
en niet licht ontbeert;
en zij ook niet verandering of vergaan of deling of beroving of vervloeiing en niet iets anders dat het zintuiglijke toekomt is of bezit.
V. En wanneer we dan verder stijgen, spreken we uit dat zij niet ziel is en niet geest, en zij niet voorstelling of mening of woorden of begrip heeft, en zij ook niet woorden is en niet begrip, en zich niet laat uitspreken en niet laat denken;
en zij niet aantal is en niet ordening, en niet grootte en niet kleinheid en niet gelijkheid en niet ongelijkheid, niet gelijkendheid en niet ongelijkendheid;
dat zij niet stilstaat en niet beweegt en niet rust viert;
en ook niet dat zij vermogen heeft en niet vermogen is en niet licht;
en dat zij niet leeft en niet leven is;
en zij ook niet zijndheid is en niet eeuwigheid en niet tijd;
en dat er ook geen begrippelijke aanraking van haar is en geen kennis, en zij niet waarheid is en niet majesteit en niet wijsheid, en niet één en niet eenheid en niet godheid en niet goedheid en niet Geest is zoals wij die kennen, en ook niet zoonschap en niet vaderschap en niet iets anders dat wij of enige zijnde kent;
en dat zij niet een niet zijnde is en zij niet de zijnden kent zoals de zijnden zijn, en er ook niet woorden van haar zijn en niet een naam en niet kennis;
en zij niet donker is en ook niet licht en niet dwaling en niet waarheid;
en dat er van haar helemaal geen bepaling is en niet een wegneming en wij, wanneer we bepalen en wegnemen wat na haar komt niet haar bepalen, en niet van haar wegnemen;
want boven alle bepaling is de volmaakte en enige oorzaak van alles, en boven alle wegneming is het bovenuitgaan van dat wat zonder meer van alles bevrijd is en voorbij is aan het al.
Hans: Piep.
Jakob: Dat bedoel ik.
Hans: Anders nog iets?
2.
Jakob: Het is je vast niet ontgaan dat Over Mystieke Theologie sprekend op een dwaaltekst lijkt. Ik zie niet in hoe jij of wie dan ook Pseudo-Dionysius hierin zou kunnen overtreffen. En hij was je wel even anderhalf duizend jaar voor, hè.
Hans: Dan moet ik je toch teleurstellen. Dit traktaatje is een schoolvoorbeeld van negatieve theologie, maar een dwaaltekst is het niet.
Jakob: Waarom niet?
Hans: Kenmerkend voor een dwaaltekst is dat hij zich niet uitspreekt, behalve om tegenwicht te bieden. Na lezing ben je niets wijzer. Pseudo-Dionysius is zich juist ongeremd aan het uitspreken over ‘de oorzaak van alles’.
Jakob: Waar dan?
Hans: Kijk maar eens goed. Hoofdstuk IV begint met ‘En zo spreken wij uit dat…’, hoofdstuk V met ‘En wanneer we dan verder stijgen, spreken we uit dat…’ Wacht, ik schrijf het even voor je uit, dan kan je er niet overheen lezen.
IV’. We spreken uit dat de oorzaak van alles, die boven alles is, niet zonder zijndheid is en niet levenloos en niet geestloos, en ook niet lichaam is.
We spreken uit dat de oorzaak van alles niet houding en niet vorm en niet kwaliteit of kwantiteit of massa heeft.
We spreken uit dat de oorzaak van alles niet op een plaats is en niet zichtbaar is.
We spreken uit dat de oorzaak van alles geen zintuiglijke aanraking toestaat, en ook niet zintuiglijk waarneemt en niet zintuiglijk is.
We spreken uit dat de oorzaak van alles geen ordeloosheid bezit of verwarring omdat ze verstoord wordt door de aandoeningen van het materiële.
We spreken uit dat de oorzaak van alles niet onmachtig is omdat ze onderworpen is aan de wisselvalligheden van het zintuiglijke, en niet licht ontbeert.
We spreken uit dat de oorzaak van alles niet verandering of vergaan of deling of beroving of vervloeiing en niet iets anders dat het zintuiglijke toekomt is of bezit.
V’. We spreken uit dat de oorzaak van alles niet ziel is en niet geest, en zij niet voorstelling of mening of woorden of begrip heeft, en zij ook niet woorden is en niet begrip, en zich niet laat uitspreken en niet laat denken.
We spreken uit dat de oorzaak van alles niet aantal is en niet ordening, en niet grootte en niet kleinheid en niet gelijkheid en niet ongelijkheid, niet gelijkendheid en niet ongelijkendheid.
We spreken uit dat de oorzaak van alles niet stilstaat en niet beweegt en niet rust viert.
We spreken uit dat de oorzaak van alles niet vermogen heeft en niet vermogen is en niet licht.
We spreken uit dat de oorzaak van alles niet leeft en niet leven is, en ook niet zijndheid is en niet eeuwigheid en niet tijd.
We spreken uit dat er van de oorzaak van alles geen begrippelijke aanraking en geen kennis is.
We spreken uit dat de oorzaak van alles niet waarheid is en niet majesteit en niet wijsheid.
We spreken uit dat de oorzaak van alles niet één is, en niet eenheid en niet godheid en niet goedheid.
We spreken uit dat de oorzaak van alles niet Geest is zoals wij die kennen, en ook niet zoonschap en niet vaderschap en niet iets anders dat wij of enige zijnde kent.
We spreken uit dat de oorzaak van alles niet een niet zijnde is en niet de zijnden kent zoals de zijnden zijn, en dat er ook niet woorden van haar zijn en niet een naam en niet kennis.
We spreken uit dat de oorzaak van alles niet donker is en ook niet licht en niet dwaling en niet waarheid.
We spreken uit dat er van de oorzaak van alles helemaal geen bepaling is en niet een wegneming en dat wij, wanneer we bepalen en wegnemen wat na haar komt niet haar bepalen, en niet van haar wegnemen.
We spreken uit dat de volmaakte en enige oorzaak van alles boven alle bepaling is.
We spreken uit dat het bovenuitgaan van dat wat zonder meer van alles bevrijd is en voorbij is aan het al, boven alle wegneming is.
3.
Jakob: Oké, Pseudo-Dionysius spreekt zich uit. Maar alleen in ontkenningen. Hij neemt bepalingen weg. Uiteindelijk beweert hij niets, behalve dat de volmaakte en enige oorzaak boven alle bepaling en zelfs boven alle wegneming is.
Hans: Ontkenningen zijn net zo goed bepalingen. Ze drukken nog altijd een weten uit.
Jakob: Welk weten dan?
Hans: Als ik zeg ‘Mijn haar is niet zwart’ of ‘Mijn haarkleur is boven alle bepaling’, beweer ik 1. expliciet dat mijn haar een andere kleur heeft dan zwart of dat het een onduidelijke kleur heeft, en impliciet dat er 2. een bestendig wezen bestaat, dat 3. een hoofd heeft, dat 4. behaard is.
Om van alle directe en indirecte bepalingen in de woorden van Pseudo-Dionysius af te komen, zou ik eerder zoiets zeggen als…
IV”. Ik weet niet of de oorzaak van alles, die boven alles is, zijnd is, levend, geestelijk of lichamelijk.
Ik weet niet of de oorzaak van alles houding, vorm, kwaliteit, kwantiteit of massa heeft.
Ik weet niet of de oorzaak van alles op een plaats of zichtbaar is.
Ik weet niet of de oorzaak van alles zintuiglijke aanraking toestaat, zintuiglijk waarneemt of zintuiglijk is.
Ik weet niet of de oorzaak van alles ordeloosheid bezit of verwarring omdat ze verstoord wordt door de aandoeningen van het materiële.
Ik weet niet of de oorzaak van alles onmachtig is omdat ze onderworpen is aan de wisselvalligheden van het zintuiglijke, of licht ontbeert.
Ik weet niet of de oorzaak van alles verandering, vergaan, deling, beroving, vervloeiing of iets anders dat het zintuiglijke toekomt is of bezit.
V”. Ik weet niet of de oorzaak van alles ziel is of geest, of zij voorstelling, mening, woorden, begrip heeft, of ze woorden is of begrip, en zich laat uitspreken of denken.
Ik weet niet of de oorzaak van alles aantal is of ordening, grootte, kleinheid, gelijkheid, ongelijkheid, gelijkendheid of ongelijkendheid.
Ik weet niet of de oorzaak van alles stilstaat of beweegt of rust viert.
Ik weet niet of de oorzaak van alles vermogen heeft of vermogen is of licht.
Ik weet niet of de oorzaak van alles leeft of leven is, of zijndheid, eeuwigheid of tijd.
Ik weet niet of er van de oorzaak van alles begrippelijke aanraking of kennis is.
Ik weet niet of de oorzaak van alles waarheid is of majesteit of wijsheid.
Ik weet niet of de oorzaak van alles één is, of eenheid, godheid, goedheid.
Ik weet niet of de oorzaak van alles Geest is zoals wij die kennen, of zoonschap of vaderschap of iets anders dat wij of enige zijnde kent.
Ik weet niet of de oorzaak van alles een zijnde is of de zijnden kent zoals de zijnden zijn, en of er woorden van haar zijn of een naam of kennis.
Ik weet niet of de oorzaak van alles donker is of licht of dwaling of waarheid.
Ik weet niet of er van de oorzaak van alles een bepaling is of een wegneming en of wij, wanneer we bepalen en wegnemen wat na haar komt haar bepalen of van haar wegnemen.
Ik weet niet of de volmaakte en enige oorzaak van alles boven alle bepaling is.
Ik weet niet of het bovenuitgaan van dat wat zonder meer van alles bevrijd is en voorbij is aan het al, boven alle wegneming is.
4.
Jakob: En dan is het een bonafide dwaaltekst?
Hans: Op zinsniveau wel, op woordniveau nog niet.
Jakob: Waarom niet?
Hans: Aan het begin van IV en het eind van V heeft Pseudo-Dionysius het over ‘de oorzaak van alles, die boven alles is’, ‘de volmaakte en enige oorzaak van alles’, ‘dat wat zonder meer van alles bevrijd is en voorbij is aan het al’, alsof die zaken werkelijk bestaan. Weet hij dat of neemt hij het aan? Ik zie het nergens staan. Zelf weet ik het niet, daarom zou ik twee alinea’s moeten toevoegen:
Ik weet niet of er zoiets is als een oorzaak van alles die boven alles is, of een volmaakte en enige oorzaak van alles.
Ik weet niet of er iets is dat zonder meer van alles bevrijd is en voorbij is aan het al.
Jakob: En dan is het gedaan.
Hans: Nee, de tekst bevat nog veel meer hypostasen.
Jakob: Pardon?
Hans: Denkbeelden waarvan het maar de vraag is of ze corresponderen met iets bestaands.
Jakob: Zoals?
Hans: Zijndheid, lichaam, geest, houding, vorm, kwaliteit, kwantiteit, massa, plaats, zintuig, ordeloosheid, aandoening, licht, verandering, vergaan, deling, beroving, vervloeiing, ziel, voorstelling, mening, woord, begrip, aantal, ordening, grootte, kleinheid, gelijkheid, ongelijkheid, gelijkendheid, ongelijkendheid, rust, beweging, vermogen, leven, eeuwigheid, tijd, kennis, waarheid, majesteit, wijsheid, eenheid, godheid, goedheid, Geest, zoonschap, vaderschap, zijnde, dwaling, bepaling, en wegneming.
5.
Jakob: Sla je niet een beetje door?
Hans: Als je tot niet-weten wil komen moet je doorslaan tot alle hardgebakken denkbeelden aan gruzelementen liggen, anders kan je het wel vergeten.
De vraag of woorden ergens op slaan, of ze, netjes gezegd, corresponderen met iets werkelijks, houdt denkers al millennia bezig. Begrijpelijk: het heeft weinig zin om onderzoek te plegen naar of discussies te voeren over iets dat helemaal niet bestaat, gedachte-experimenten daargelaten. Het onderzoek naar ether en flogiston heeft natuurkundigen veel tijd en geld gekost en niets opgeleverd.
Is er wel zoiets als de geest, los van het lichaam? Is er wel zoiets als een geweten, een vrije wil, een ik, een zelf? Is iets objectief beschouwd ooit goed of kwaad, juist of onjuist, heilig of aards, of denken we dat alleen maar?
Bestaan God, de duivel, engelen, de ziel, de hara, de hemel, de hel, de boeddhanatuur, karma, universeel bewustzijn, meridianen, chakra’s, pneuma, ki, élan vital, prana, ether, flogiston, sterrenbeelden en dergelijke echt of zijn het illusies, verzinsels, metaforen, wijzen (of dwazen) van spreken?
Wordt er bij een geboorte wel iets geboren, gaat er bij het sterven wel iets dood, worden dingen wel veroorzaakt, worden mensen wel gedreven door motieven en instincten, hebben wezens wel een essentie, bestaat het object los van het subject?
In het boeddhisme inspireerden dit soort vragen tot de sleutelbegrippen leegte (sunyata) en afhankelijk ontstaan (pratitya samutpada), in de westerse filosofie tot het nominalisme, het nihilisme, de analytische wijsbegeerte, het falsificationisme en het postmodernisme, in de fysica tot de relativiteitsleer en de kwantumleer.
Om een tekst volslagen nietszeggend te maken, moet je alle mogelijke hypostasen expliciet aan de orde stellen. In dit geval:
Ik weet niet of er zoiets is als zijndheid.
Ik weet niet of er zoiets is als eeuwigheid.
Ik weet niet of er zoiets is als waarheid.
…
Jakob: Wat een gedoe zeg, je blijft aan de gang.
Hans: Had je maar niet moeten roepen dat Over Mystieke Theologie een dwaaltekst is.
6.
Jakob: Ik ben de draad kwijt. Waar hebben we het ook alweer over?
Hans: Ik weet niet waar jij het over hebt. Ik heb het over het verschil tussen apofatisch spreken en afatisch spreken. Over het verschil tussen uitspreken en uitgesproken zijn. Het verschil tussen ‘Hé, moet je horen!’ en ‘Stil eens.’ Tussen ‘Pst’ en ‘Sst’.
Jakob: Effe kort, wat is volgens jou de relatie tussen theologie en mystiek?
Hans: Theologie is per definitie niet mystiek, omdat ze zich zo compleet mogelijk uitspreekt over god.
Jakob: Tussen niet-weten en theologie?
Hans: Niet-weten is per definitie niet theologisch, omdat het zich nergens over uitspreekt, ook niet over god.
Jakob: Tussen dwaalteksten en mystiek?
Hans: Dwaalteksten zijn per definitie mystiek, omdat ze alles te raden overlaten. Net zo mystiek als het leven zelf, in de zin van zonderling en wonderlijk, in wezen ondoorgrondelijk.
Jakob: Tussen positieve theologie, negatieve theologie en niet-weten?
Hans: Positieve theologie staat tot negatieve theologie staat tot niet-weten als ja staat tot nee staat tot tja. Als uitspreken staat tot tegenspreken staat tot vrijspreken. Als these staat tot antithese staat tot parenthese (de wereld tussen haakjes).
Jakob: Tussen niet-weten en stilte?
Hans: In niet-weten is stilte het gezegde ontzeggen met alle woorden die daarvoor nodig zijn.
Jakob: Heel veel woorden.
Hans: Hoe woordiger het origineel, hoe woordiger de weerspraak.
Jakob: Nou, als het je bedoeling was om mij te overtuigen is het niet gelukt.
Hans: Ik dacht niet dat ik een overtuiging had uitgesproken, of ik heb niet goed opgelet.
Jakob: Waarvoor doe je dan zo je best? Wat drijft jou?
Hans: Schrijven is bidden voor mij, ik word er high van zonder eerst naar boven te moeten kijken of uit de hoogte te hoeven doen.
Jakob: Het is maar net waar je op kickt.
Hans: Als je maar ergens op kickt. Voor mij bestaat de wolk van niet-weten uit lachgas. Het allemaal niet meer weten en niet meer hoeven weten maakt me licht en luchtig. Heb je er ten minste een vleugje van opgesnoven of was het voor jou allemaal even slaapverwekkend?
Jakob: Pijnlijke vraag.
Hans: In dat geval is het goede bedlectuur, troost ik mij. Slaap zacht.
7. Nawoord
Voor een tautologisch antwoord op Jakobs vraag hierboven naar de relatie tussen positieve theologie, negatieve theologie en niet-weten, moeten we niet-weten definiëren als alogie, naar het Griekse a- (niet) en logos (leer).
De vraag wordt dan: wat is de relatie tussen positieve theologie, negatieve theologie en alogie?
Het antwoord is dan per definitie gelijk aan het gegeven antwoord: positieve theologie staat tot negatieve theologie staat tot alogie als ja staat tot nee staat tot tja.
Terugvertaald betekent alogie niet-leer, alias de lege leer, Ø. Het bijvoeglijk naamwoord is alogisch, niet te verwarren met onlogisch. Een aloog is iemand met een lege leer.