Over beeldloze mystiek en mystiekloze beelden.
1.
Beste Hans,
In hoofdstuk I van zijn traktaatje Over Mystieke Theologie zegt Pseudo-Dionysius de Areopagiet:
‘En dan bevrijdt hij zich ook daarvan, van de dingen die gezien worden en van degenen die zien, en gaat hij het duister van de kennisloosheid in, het werkelijk mystieke, waar hij zijn kennend grijpen laat zwijgen, en belandt hij in het volledig onaanraakbare en onzichtbare, wanneer hij geheel en al behoort aan degene die aan alles voorbij is, en aan niets, niet aan zichzelf en niet aan iets anders, en wanneer hij zich met het volledig onkenbare door de onwerkzaamheid van al zijn kennen op de hoogste wijze vereent en door niets te kennen boven geest kent.’
En een stukje verderop:
‘In dat duister, dat meer dan licht is, te belanden, daarom bidden wij, en om door blikloosheid en kennisloosheid te zien en te kennen wat boven aanschouwing is en boven kennis, juist door het niet zien en het niet kennen. Want dat is het werkelijk zien en kennen en het bezingen van degene die boven zijndheid is als boven zijndheid; door middel van wegneming van alles wat de zijnden toekomt, zoals degenen doen die een van nature aanwezig beeld tot stand brengen, wanneer ze al het belemmerende dat het zuiver aanschouwen van het verborgene in de weg staat wegnemen en door wegneming alleen de verborgen schoonheid laten verschijnen zoals die op zichzelf is.’
In de Agnosereeks is duisternis een regelmatig terugkerende metafoor voor niet-weten. Zo noem je jezelf verduisterd en een duisterling. Heb je het dan net als Pseudo-Dionysius de Areopagiet over het duister dat meer dan licht is? Is er een verschil tussen de duisternis van de mysticus en de duisternis van de agnost, of komen ze op hetzelfde neer?
2.
Beste Jakob,
De beeldspraak van de duisternis loopt als een, um… zwarte draad door de geschiedenis van de christelijke mystiek. Gregorius van Nyssa gebruikt hem, Pseudo-Dionysius de Areopagiet, Meister Eckhart en Johannes van het Kruis, onder anderen.
Bij hen staat de duisternis gewoonlijk voor een verstand ontdaan van begrippen, kennis en denkbeelden over god, over jezelf en over de relatie daartussen – een duisternis die ik hier maar even een theologisch niet-weten zal noemen, om het te onderscheiden van een algemeen niet-weten, waarvan ik zelf getuig en waaraan de Agnosereeks is gewijd.
In de mystieke opgang is niet-weten geen doel op zich maar een middel tot het hoogste doel dat, afhankelijk van de mysticus, neerkomt op het schouwen van god, of, inniger, de vereniging met god of, voorbij schouwen en innigheid, de verening met, het opgaan in god. Het theologische niet-weten is dus een instrumenteel niet-weten.
Daarmee hebben we meteen het belangrijkste verschil te pakken met mijn eigen niet-weten, dat voor mij nooit een doel op zich is geweest, en nooit een middel tot een hoger doel.
Om het te onderscheiden van het instrumentele niet-weten van de mysticus zou je het mijne een accidenteel niet-weten kunnen noemen. Een ongeluk. Een brandende braamstruik kruiste mijn pad, ik struikelde erover, viel ervoor, ging plat op mijn bek en lag zo lekker dat ik nooit meer ben opgestaan.
Geen moment ben ik eropuit geweest tot niet-weten te komen; ik had er zelfs nog nooit van gehoord toen het me op een dag domweg overkwam. Het niet-weten heeft mijn werkelijkheid doen kantelen en mijn leven op zijn kop gezet, maar daar is het me nooit om te doen geweest.
Het mijne is een ongezocht en onvoorzien niet-weten – naar later bleek een geluk bij een ongeluk, en beslist het meest spectaculaire voorbeeld van serendipiteit in mijn leven tot nog toe, aangenomen dat het niet mijn meest spectaculaire dwaling is tot nog toe.
Een mysticus gaat de duisternis in met een reden: hij hoopt er toegang te krijgen tot (in termen van Pseudo-Dionysius de Areopagiet) ‘de volmaakte en enige oorzaak van alles die boven alle bepaling is’, ‘de drieheid die meer dan zijndheid is en meer dan god en meer dan goed’.
Omdat de god die de mysticus wil leren kennen boven alle bepaling is, laat deze god zich niet kennen met de middelen waarmee we onszelf en de schepselen om ons heen leren kennen: de zintuigen, de rede en de verbeelding.
Om god te leren kennen moet de mysticus zich van al zijn godsbeelden ontdoen, zintuiglijke, rationele en fantastische. Pas dan kan hij de onkenbare leren kennen, maar alleen indirect, door zich zoveel mogelijk aan hem gelijk te maken, meent Meister Eckhart.
Hoe maakt de mysticus zich gelijk aan de god die boven alle bepaling is? Door zichzelf boven bepaling te stellen. Door zich van alle zelfbeelden te ontdoen, net zoals hij zich van al zijn godsbeelden heeft ontdaan. Door zichzelf te ont-kennen kan hij de onkenbare leren kennen als zichzelf. Laat ik hier maar meteen bekennen dat ik niet uit ervaring spreek. Ik heb de onkenbare niet leren kennen als mezelf, maar mezelf als onkenbaar, wat misschien op hetzelfde neerkomt, misschien ook niet.
Met deze beschrijving hebben we meteen het tweede verschil tussen een theologisch niet-weten en een algemeen niet-weten te pakken, dat ik in de vorige paragraaf al aanstipte. Theologisch niet-weten, de naam zegt het al, heeft een begrensd domein en ligt ingebed in een context van hardgebakken kennis die niet ter discussie staat. Algemeen niet-weten strekt zich uit over alle kennisdomeinen in iedere context, zonder uitzondering.
Het niet-weten van de mysticus blijft beperkt tot god en hemzelf; hij hoeft zich alleen maar te ontdoen van zijn godsbeelden en zelfbeelden. Andere denkbeelden, zoals wereldbeelden, mensbeelden, ideaalbeelden en schrikbeelden, blijven intact. De theïstisch mysticus weet iets niet en wil het niet weten, de agnost weet niets wezenlijks, of hij wil of niet.
Als we een mysticus definiëren als iemand zonder vaste godsbeelden, vaste zelfbeelden, vaste denkbeelden, dan is iedere agnost een mysticus maar niet iedere mysticus een agnost.
In de praktijk blijkt de mysticus zich nooit helemaal van zijn godsbeelden en zelfbeelden te ontdoen; er blijft steeds iets over, er wordt altijd iets voor in de plaats gesteld. God mag dan voorbij alle bepaling wezen, en voorbij zijn en niet-zijn, maar Zijn bestaan-voorbij-alle-bepaling-en-voorbij-zijn-en-niet-zijn is boven twijfel verheven.
Dit onwrikbare uitgangspunt valt buiten het gezichtsveld van het theologisch niet-weten. Dat kan ook niet anders, want zonder god kan er geen weg naar god zijn, waardoor de hele mystieke opgang in het water valt – in de zee van niet weten.
Niet alleen Gods bestaan staat voor traditionele mystici buiten kijf, de onkenbare blijkt bij nader inzien nog heel wat kenmerken te hebben. Ik ken tenminste geen enkele beschrijving van een mystieke ervaring waarin god geen eigenschappen toegedicht krijgt.
Voor christelijke mystici bijvoorbeeld blijft God in de peilloze diepten van de rechtstreekse ervaring nog steeds de schepper, de eerste oorzaak, de ene, de allerhoogste, de oneindige, de alomtegenwoordige, de almachtige, de alwetende, de alziende, de onveranderlijke, de drieheid, de Christus, het Goede (Pseudo-Dionysius), het Zijn (Eckhart), de minne (Hadewijch) et cetera.
Ik ken ook geen enkele zelfbeschrijving van een mysticus waarin die zich compleet van zijn zelfbeelden heeft ontdaan. De godzoeker blijkt keer op keer uit een keur van onderdelen en vermogens te bestaan, zoals de wil, het verstand, het geheugen, de geest, de ziel, het lichaam, die op verschillende manieren worden ingezet en opgevoerd, omgeleid, afgeleid en uitgeschakeld omwille van de mystieke vereniging – alsof ze werkelijk bestaan en niet alleen bij wijze van spreken.
3.
Jakob: Als ik je goed begrijp is het theologisch niet-weten voor jou een gemankeerd niet-weten.
Hans: Niet gemankeerd, beperkt. Begrensd. Eindig. Lokaal.
Jakob: In tegenstelling tot onbeperkt, onbegrensd, oneindig, globaal.
Hans: Ja, maar daar zit voor mij geen waardeoordeel in.
Jakob: Ook niet een beetje?
Hans: Voor mij niet. Omgekeerd misschien wel. Voor een mysticus is een agnost allicht een gestrande pelgrim die de wachtkamer van niet-weten aanziet voor de hemel.
Jakob: Ben je dat?
Hans: Zou best kunnen. Tenzij de mysticus zelf een gestrande pelgrim is die de hypostase van de onkenbare god aanziet voor niet-weten.
Jakob: Is hij dat?
Hans: Wie zal het zeggen.
Jakob: Ben jij een mysticus?
Hans: Volgens ‘De wolk van niet-weten’, een mystiek traktaatje van een anonieme Engelse auteur uit de middeleeuwen, hangt er tussen de mens en God een wolk van niet-weten, waardoor de mens God niet kan zien, al schijnt God geen moeite te hebben om de mens te zien. Omdat Hij overal is, omdat Hij overal ogen heeft, omdat Hij om een hoekje kan kijken, omdat Hij het zien zelf is misschien, weet jij het?
De wolk van niet-weten is net zoiets als de donkere nacht van de ziel: je moet er doorheen (kijken) of je blijft erin, vraag me niet wat beter is.
De mysticus gaat zogezegd de wolk van niet-weten in door alles wat hij over god en over zichzelf meent te weten overboord te zetten. Nou, dat heb ik ook gedaan of ondergaan. Ik heb god en mezelf helemaal uitgehold of zien uithollen, kon tenminste noch over de een noch over de ander ook maar iets vinden waarvoor ik mijn hand in het vuur zou steken, of mijn kop in het zand.
Ik heb dus precies gedaan of ondergaan wat mystici al eeuwen aanbevelen. Alleen niet vanwege hun aanbevelingen, want ik wist in de tijd waarover ik nu spreek bijna niets van mystiek. Ik (onder)ging zover als ik kon en ben daarbij niet alleen mijn vaste ideeën over god en mezelf kwijtgeraakt, maar al mijn vaste ideeën, ook deze.
Weet je wat nu zo gek is? Als je de wolk van niet-weten binnengaat, in plaats van eronder te blijven hangen in de ijdele hoop er ooit doorheen te kunnen kijken, als je, met andere woorden, al je denkbeelden over god en over jezelf achterlaat of kwijtraakt, vind je jezelf níet terug in de wachtkamer van de hemel, duimend en duimen draaiend tot de onkenbare god zich eindelijk een keer laat kennen.
Hier, in de wolk van niet-weten, is geen wachtkamer om in te wachten, geen hemel om heen te gaan. Hier zijn, bij gebrek aan denkbeelden om ze te wekken, geen verwachtingen over wat er staat te gebeuren. Hier is geen hans om te laten wachten en geen god om op te wachten. Die denkbeelden (wachtkamer, hemel, verwachtingen, hans, god) vallen allemaal weg bij het binnengaan van de wolk van niet-weten.
Waar geen hans is en geen god, is geen afstand tussen hans en god, geen overbruggen van de afstand tussen hans en god, geen schouwen door hans van god of door god van hans, geen innige vereniging van hans en god, geen opgaan van hans en god in hansgod of godhans.
Hier in de wolk van niet-weten is geen god, geen eenheid, geen liefde, geen zijn en geen schepping, dus ook geen god die eenheid is, geen god die liefde is, geen god die zijn is en geen god die schept.
Hier in de wolk van niet-weten is geen god, dus ook geen weg naar god, dus ook geen instrumenteel niet-weten of theologisch niet-weten, geen accidenteel niet-weten of algemeen niet-weten of welk niet-weten of hoger weten ook.
Hier in de wolk van niet-weten is geen ziel, dus ook geen aangeraakt worden in de ziel, geen donkere nacht van de ziel en geen einde van de donkere nacht van de ziel.
Hier in de wolk van niet-weten is geen wolk van niet-weten, dus ook geen binnengaan van de wolk van niet-weten, geen verblijven in de wolk van niet-weten en geen verlaten van de wolk van niet-weten.
Ben je er nog?
4.
Jakob: Dit lijken mij eerder de woorden van een atheïst dan van een mysticus. Of van een agnosticus, een nihilist, een non-dualist misschien?
Hans: Hier in de wolk van niet-weten is geen theïsme, geen atheïsme en geen agnosticisme; geen ietsisme en geen nihilisme; geen dualisme en geen non-dualisme of welk isme ook. Niet-weten is sterven aan je kennis en een doodshoofd heeft geen hersens.
Jakob: Goed, geen leer. Maar het staat vast dat jij god weggooit. Dat lijkt me een essentieel, om niet te zeggen fataal verschil met Pseudo-Dionysius. Die is er niet op uit zich van god te ontdoen, hij is erop uit zich van alle bepalingen van god te ontdoen om hem volledig in zijn waarde te laten.
Hans: De wolk van niet-weten ingaan is heel wat anders dan god weggooien. Het is godsbeelden weggooien. Maar dan ook allemaal. Nogmaals, dat is niet mijn idee, en ook niet mijn advies; het is het dringende advies van mystici uit diverse religies, waaronder het christendom, het jodendom en de islam.
Wie na het weggooien een transcendente god overhoudt, heeft niet alle godsbeelden weggegooid. Wie een immanente god overhoudt, heeft niet alle godsbeelden weggegooid. Wie een beeldloze god overhoudt, heeft niet alle godsbeelden weggegooid. Wie een beeld van goddeloosheid overhoudt, heeft niet alle godsbeelden weggegooid.
Zelfs het weggooien van alle godsbeelden impliceert, als weg naar god, nog steeds een beeld van God, die zich laat bepalen als degene die langs deze weg ontkaderd en benaderd kan worden. Weg ermee.
Jakob: Sorry dat ik zo aandring, maar wat is hier in godsnaam nog mystiek aan? Is de wolk van niet-weten niet gewoon leeg? Of moet ik niet-weten soms zien als de mystiek van de lege god? Of leger nog, als een mystiek van de leegte?
Hans: De lege god is nog steeds een godsbeeld, en met de mystiek van de leegte kom je in het transtheïsme terecht, waarin het goddelijke een niet-wezen is – opnieuw een godsbeeld.
Jakob: Wat blijft er dan nog over?
Hans: ‘Mystiek’ is afgeleid van het Griekse mustikos: geheimzinnig. De donkere wolk van niet-weten onttrekt alles aan het zicht. Niet alleen het hogere, maar ook de mensen, de dieren, de planten, de dingen, jijzelf en zichzelf.
In de wolk van niet-weten laat niets zich raden. Je tast er volledig in ‘het duister van de kennisloosheid,’ ‘dat meer dan licht is’, ‘het werkelijk mystieke’ waar je je ‘kennend grijpen laat zwijgen’.