Slot van een 5-delig dwaalgesprek over de mystieke roos.
Misha: Jij lult er anders ook op los.
Hans: Ik schrijf alles los wat vast zit. Ik wijs niemand de weg, noch naar het hogere, noch naar het lagere, noch wijs ik het hogere af, noch het lagere, noch het vasthouden, noch het aanwijzen, noch het afwijzen. Ik ben al achttien jaar ten einde raad en zou nergens anders meer willen zijn.
Misha: Jij zegt toch ook hoe het zit?
Hans: Dan heb je niet opgelet. Ik zeg niet hoe het zit, ik zeg dat ik niet weet hoe het zit. Ik gebruik mijn kop om te inventariseren waar ik met mijn kop niet bij kan en schrijf het op voor het geval er nog meer mensen rondlopen zoals ik.
Misha: Waar kan jij met je kop niet bij?
Hans: Dit leven dus, daar kan ik met mijn kop niet bij. Dat ik er ben, daar kan ik met mijn kop niet bij. Dat bijna iedereen bijna alles vanzelfsprekend vindt of doet alsof, daar kan ik met mijn kop niet bij. Dat mensen woorden aanzien voor dingen, daar kan ik met mijn kop niet bij. Dat er dingen en wezens van vroeger niet meer zijn en dat er dingen en wezens van later nog niet zijn, daar kan ik met mijn kop niet bij.
Dat de dingen en wezens die er ook hadden kunnen zijn, er niet zijn en misschien nooit zullen zijn, behalve in mijn verbeelding, als dat is wat het is, en in mijn dromen, als dat is wat ze zijn – daar kan ik met mijn kop niet bij. Dat al deze gedachten verbeelding zijn, als dat is wat ze zijn, dat zelfs mijn kop verbeelding is, als dat is wat het is – daar kan ik met mijn kop niet bij.
Lang heb ik me ertegen verzet, tegen mijn hersenschuddende, hartverscheurende ontsteltenis over mijn bestaan. Met alles wat ik in me had en bij elkaar kon scharrelen aan opvattingen, overtuigingen, verklaringen en verhalen. Tot er eindelijk iets openging.
Misha: Wat dan?
Hans: Mijn derde oog.
Misha: Aha!
Hans: Het zwarte gat van niet-weten. Dat die hele woordenbrij in een oogwenk verzwolg, en mij erbij. Nu is de nagloed uit dat gat het dwaallicht waarop ik me oriënteer. Het spotlicht dat me overal volgt zodat ik om mezelf blijf lachen. Het nachtlicht dat me ondanks alles geruststelt.
Misha: Jij liever dan ik.
Hans: Alles went, al blijft het onbekend. Het gewone mag dan ongewoon zijn, het ongewone is voor mij nu de gewoonste zaak van de wereld. Agnose is thuiskomen in den vreemde, dat daarmee eigen wordt zonder iets aan eigenaardigheid in te boeten. Het Fremdkörper is ingelijfd, het wezensvreemde blijkt mijn wezen te wezen. De xenofoob is xenoloog geworden, xenofiel, xenomaan.
Misha: Waarheen wijst de vinger van de xenomaan?
Hans: Naar de mystieke roos – zijn laatste waan.
