Over het stillen van de wil.
Het woord quiëtisme is afgeleid van het Latijnse woord quietus (rustig, stil). Letterlijk betekent quiëtisme dus de leer of de praktijk van de rust of de stilte.
In hedendaags Engels wordt quietism ook wel gebruikt om aan te geven dat iemand zich over een bepaalde kwestie niet kan of wil uitspreken: ‘Quietism is the view that significant metaphysical debate between realism and non-realism is impossible.’ (Stanford Encyclopedia of Philosophy) Quiëtisme in deze zin doet denken aan het moderne gebruik, ook in het Engels, van ‘agnostic’ in de zin van neutraal of onpartijdig.
In abrahamitische godsdiensten is quiëtisme een mystieke stroming die de volstrekte overgave aan de wil van God of Allah predikt: volkomen berusting in wat er ook maar gebeurt. Wat hier tot stilte gemaand wordt is niet de menselijke geest, niet de menselijke stem, maar de menselijke wil. Het gaat dus om een figuurlijke stilte, het niet langer eigenwillig zijn.
Het theïstisch quiëtisme berust op diverse meestal verzwegen of althans onuitgesproken aannames. Dat God bestaat. Dat God net een mens is, maar dan almachtig. Dat God zelf niet quiëtistisch is of wil worden, maar een eigen wil heeft en uitoefent. Dat alles wat er gebeurt Gods wil is, met uitzondering van datgene wat gebeurt onder invloed van de menselijke wil. Dat God pas tevreden is als mensen zich helemaal vrijwillig helemaal naar Zijn wil voegen. Dat mensen hun eigen wil naar believen kunnen in- en uitschakelen.
Of dat allemaal waar is, moet je mij niet vragen, ik heb geen idee. Intussen getuigt het streven naar overgave aan Gods wil onbetwistbaar van verregaande eigenwilligheid. Niets willen willen is nog steeds iets willen, namelijk totale zeggenschap over de eigen wil. Wie echt niets wil, wil ook zijn wil niet meer uitschakelen.
In non-theïstische religies is er geen sprake van een god, alleen maar van een hogere werkelijkheid, een diepere grond of een onderliggend principe. (Een non-theïst zou zeggen: in theïstische religies is er geen sprake van een hogere werkelijkheid, een diepere grond of een onderliggend principe; alleen maar van een god.)
Zonder opperwezen is het lastig om je aan diens wil over te geven. Het quiëtisme neemt in non-theïstische religies andere vormen aan: die van onbeweeglijkheid, zwijgzaamheid, mindfulness, onbetrokkenheid, onthechting, passiviteit, lijdzaamheid, vreedzaamheid. Toezien, is het motto, niet meedoen. Keuzeloos gewaar zijn, niet kiezen.
Er is in het non-theïsme dus nog steeds sprake van overgave, alleen niet aan een God maar aan het lot – aan de zwaartekracht, de buren, cariës, kanker, muggen, slapeloosheid, artrose, brand, tegenslag, oorlog, zwangerschap, het huwelijk, je schoonmoeder.
Deze goddeloze gestalte van het quiëtisme vinden we in het boeddhistische streven naar uitdoving (nirwana), in de sotozenpraktijk van alleen maar zitten (shikantaza), in het taoïstische niet-doen (wu wei). We vinden haar in de Griekse idealen van apatheia, aponia en ataraxia in het scepticisme, het pyrronisme, het epicurisme, het stoïcisme, het fatalisme. In onze tijd vinden we haar in het nihilisme, in defaitisme en in sommige vormen van postmodernisme.
Miljarden mensen zoeken rust in fundamentalistisch gedachtegoed – religieus, ethisch, wijsgerig, politiek. Memes omarmen is op korte termijn effectiever dan al je ideeën kritisch onderzoeken, en heel wat makkelijker. Niets zo geruststellend als denken dat je weet hoe het zit. Ergens voor gaan waar je toch al in gelooft, beslist geen kritische vragen stellen en nooit naar kritiek luisteren, dat is alles.
Geloven in God, in Maria, in de Boeddha. In biodiversiteit, in megastallen, in kleinschaligheid, in veganisme. In het koningshuis, in de republiek, in de oligarchie, in de politiestaat, in de vrijstaat. In technologie, in eenvoud, in efficiency, in onthaasten, in bewapening, in ontwapening. In de goedheid van de mens, in de slechtheid van de mens, in de maakbaarheid van de mens. In kennis, in onwetendheid, in niet-weten. Geloven in de nihilistische gedachte dat er niets is om in te geloven desnoods.
Zoals wonderen doen geloven, doet geloven wonderen voor je gemoedsrust. Tot de twijfel toeslaat: Als blijkt dat God niet eens de moeite heeft genomen om je kind even van kanker te genezen. Als blijkt dat kalkstenen muren even hard huilen als kalkstenen Mariabeelden. Als blijkt dat het communisme en het kapitalisme niet tot een economische heilstaat leiden maar tot tirannie.
Als blijkt dat het fascistische zuiverheidsideaal de opmaat is voor grootschalige genocide. Als blijkt dat een bevrijdingsbeweging de volgende terreurbeweging is. Als blijkt dat priesters niet verheven zijn boven hebzucht, wellust, intimidatie, geweld en corruptie. Als blijkt dat de werkelijkheid geen idee is en zich niets aantrekt van jouw ideetjes over de werkelijkheid.
Dan slaat de twijfel toe. Dan weet je even wat het is om het niet meer te weten. Maar verwarring is moeilijk uit te houden, liever verzoenen mensen zich met hun oude vertrouwde ideeën. Als dat echt niet meer lukt gaan ze op zoek naar nieuwe ideeën om zich in te verschansen. Slechts een enkeling verzoent zich met zijn verwarring.
Onzekerheid maakt onrustig, maar de absolute onzekerheid van agnose geeft op zijn eigen manier net zoveel rust als absolute zekerheid. Rust die in mijn ervaring bijzonder robuust is, onafhankelijk van concrete gebeurtenissen, veranderende omstandigheden, voorspoed, tegenspoed, rampspoed.
Zo is het moeilijk om je druk te maken over je aanstaande dood als je niet weet hoeveel leed het leven nog voor je in petto heeft. Het is moeilijk om je druk te maken over het leven na de dood als je niet weet of er na de dood nog leven is. Het is moeilijk om je druk te maken over God als je niet weet of God bestaat. Het is moeilijk om je druk te maken over de hel als je niet weet of er een hel is en of jij daarnaartoe gaat.
Het is moeilijk om je druk te maken over politiek als je niet weet wie er gelijk heeft en of er wel iemand gelijk heeft. Het is moeilijk om je druk te maken over iemands gedrag als je niet weet of hij op dat moment uit vrije wil handelt en of we ooit helemaal vrij zijn om ons eigen gedrag te bepalen. Het is moeilijk om je druk te maken over een tegenvaller of blij te zijn met een meevaller op korte termijn in een bepaald opzicht, bijvoorbeeld medisch of financieel, als je niet weet wat het effect is op lange termijn en in andere opzichten.
Vreugde, boosheid, mededogen, verdriet, verheugenis, schaamte, zorgeloosheid, bezorgdheid, angst, onbevreesdheid, jaloezie, verontwaardiging – al je gevoelens worden vluchtiger, vlakker, oppervlakkiger naarmate je minder weet, zowel de nare als de fijne. De normale mentale infrastructuur van hardgebakken ideeën en idealen ontbreekt, er zijn geen hokjes meer om je gevoelens in op te sluiten, geen hekjes om ze gescheiden te houden, geen haakjes om ze aan op te hangen.
Agnose is geen quiëtisme. Een agnost is er niet op uit, zoals een quiëtist, om zijn wil uit te schakelen. Hij weet niet eens of hij een wil heeft of dat die wil hem heeft of dat de wil maar een wijze van spreken is, personificatie, reïficatie. Zoals hij ook niet weet of God een wil heeft of dat Gods wil Hem heeft of dat God en Zijn wil alleen maar wijzen van spreken zijn, deïficatie.
Een agnost is niet, zoals een quiëtist, uit op zwijgzaamheid, lijdzaamheid en vreedzaamheid – hij zou niet weten hoe of waarom. Al is hij wel, zoals gezegd, naar de maat van zijn niet-weten zwijgzamer, lijdzamer en vreedzamer dan vroeger.
Een agnost predikt niets, behalve de lege leer, die toch niet bestaat en daarom rustig verkondigd kan worden zonder meteen een predikant voor het leven te zijn, een predikant tegen het leven, een predikant voor neutraliteit, een predikant tegen het preken of zo.
De overeenkomst met quiëtisme is deze: spreken over niet-weten is zwijgen met woorden. Het verschil: zwijgen zonder woorden is nog geen niet-weten.