Zeg nu zelf!
Tijl: Gods wegen zijn wonderbaarlijk.
Hans: Ken jij die dan?
Tijl: Wie kan het oneindige bevatten?
Hans: Wiskundigen zijn daar heel goed in.
Tijl: Het leven is één groot mysterie.
Hans: Dan zou je dat ook niet weten.
Tijl: Hoe onuitputtelijk zijn Gods rijkdom, wijsheid en kennis, hoe ondoorgrondelijk zijn oordelen en hoe onbegrijpelijk zijn wegen. Romeinen 11:33.
Hans: Zo laat alweer?
Tijl: Je kent de wegen van de wind niet, je kent het kind dat in de moederschoot groeit niet, zo ken je ook de daden niet van God, die alles maakt. Prediker 11:5.
Hans: Zo weet je ook niet of Hij alles maakt.
Tijl: Wie kent de gedachten van de Heer, wie was ooit Zijn raadsman? Romeinen 11:34.
Hans: Wie kent zijn eigen gedachten, wie was ooit zijn eigen raadsman?
Tijl: De Heer is mijn herder. Psalm 23.
Hans: Hoe weet je dat, als je Zijn gedachten niet kent?
Tijl: De wind is heel snel en behendig: je weet niet vanwaar hij komt en waar hij heen wil. Deze wind is de allerinnerlijkste mens, de verborgen, hoogste mens, naar Gods beeld en godvormig. Die gaat ver boven alle begrip uit en boven alles wat we met ons werkende verstand kunnen bedenken. Op de vleugels van de wind wiekt de geest steeds boven zichzelf uit, hoger dan ooit een adelaar opvloog in de richting van de liefelijke zon of het vuur opsteeg naar de hemel: zo wiekt de geest op naar de goddelijke duisternis, zoals Job zei: Zo is voor de mens de weg verborgen en is gehuld in duisternis; op naar de duisternis van de onbekendheid van God, daar waar Hij is boven alles wat men Hem kan toeschrijven, daar waar Hij naamloos, vormloos, beeldloos is boven alle zijnswijzen en boven al het zijn uit.
Hans: In ieder geval boven onze pet, misschien zelfs boven de Zijne.
Tijl: Dat waren de woorden van de veertiende-eeuwse Rijnlandse mysticus Johannes Tauber.
Hans: Naprater.
Tijl: Voor mij zijn het tijdloze woorden.
Hans: Andermans woorden.
Tijl: Woorden zijn woorden.
Hans: Spreek liever voor jezelf.
Tijl: Ik wil alleen maar zeggen dat het numineuze mij voor onoplosbare raadselen stelt.
Hans: Het wat?
Tijl: De Schepper en Zijn schepping, bedoel ik.
Hans: Zijn die er dan?
Tijl: Denk jij van niet?
Hans: Maakt dat geen deel uit van de onoplosbare raadselen?
Tijl: Ik doel op het grote onbekende waarin… waarvan…
Hans: Probeer het eens zo eenvoudig mogelijk te zeggen.
Tijl: Dan komt er dus niets.
Hans: Dat lijkt me niet onjuist, maar ook niet erg precies.
Tijl: In de weidse open ruimte…
Hans: Geneer je niet.
Tijl: Daar waar niets of niemand…
Hans: Ja?
Tijl: Bescheidenheid siert de mens die…
Hans: Ga door.
Tijl: In het aangezicht van…
Hans: Toe dan.
Tijl: …
Hans: Doe maar of je een kind voor je hebt.
Tijl: Hè? O.
Hans: Niet slecht.
Tijl: Ik was nog niet begonnen.
Hans: Gooi het er maar uit.
Tijl: Hoi, uh…
Hans: Zie je nou wel?
Tijl: Wat?
Hans: Dat je het best in je eigen woorden kon zeggen?
Tijl: Huh?
Hans: Zie je wel?
