Over het zogenaamd doorvorsen van de zogenaamde geest.
Boven alle weten uit
Ik drong door waar ik niet wist
en ontdekte het niet-weten
boven alle weten uit.
Ik wist niet waarlangs ik inging,
wie of wat of waar ik was en
wat het was dat ik daar zag maar
wel dat ik nog nooit gezíen had,
enkel wat ik dácht te zien en
kijk, nu was ik op de hoogte
boven alle weten uit.
Deemoed, weemoed bracht het mede,
wat een onverwachte wending
van de allergrootste eenvoud
zonder inzet of besluit;
en het was iets zo natuurlijks,
dat de woorden me ontschoten
boven alle weten uit.
Zozeer was ik opgetogen,
zo verdiept en zonder zinnen
dat mijn ik-besef ontdaan
achterbleef bij elk verstaan
en mijn geest zichzelf vervulde
met de leegte van niet-weten
boven alle weten uit.
Wie op die manier geraakt wordt
heeft zich niet meer in de hand,
wat tot dan hij heeft geweten
komt hem voor als dromenland;
en zo luchtig groeit zijn geest nu
dat hij oprijst in niet-weten
boven alle weten uit.
Stijg je hoger, des te minder
kan je er begrip van krijgen
wat het is, de wolkentoren
die de nacht nog holler maakt;
wie er eenmaal in verdiept raakt
blijft voor altijd in niet-weten
boven alle weten uit.
En die broze kenneloosheid
is zo onvermogend dat juist
wijzen met hun denkkracht
er niet binnen kunnen gaan;
nooit bereikt hun willen weten
dit niet weten van niet weten
boven alle weten uit.
Van zo hoge onbepaaldheid
is het mateloos niet-weten
dat techniek of wetenschap het
met geen kunstgreep vatten kan;
wie zichzelf ertoe kan zetten
op te houden met begrijpen
die weet spoedig nergens van.
Als het u belieft te horen
die dit met verbazing leest
over ’t zogenaamd doorvorsen
van de zogenaamde geest:
’t is een kwestie van vergeten
dat zij ons verkrampte weten
in niet-weten overstijgt
omdat hoe-het-ook-mag-heten
van verbazing liever zwijgt.
Mijn gedicht Boven alle weten uit is ingegeven door het gedicht Alle weten overstijgend van Johannes van het Kruis:
Alle weten overstijgend
Ik drong binnen, waar ik niet wist,
en bevond me in een niet-weten,
alle weten overstijgend.
Ik wist niet waarlangs ik inging,
maar toen ik zag dat ik daar was,
zonder dat ik wist waar ergens,
kreeg ik zicht op grote dingen;
toch weet ik niet wat ik zag;
want ik bleef in een niet-weten,
alle weten overstijgend.
Vrede en vroomheid ging ze aan,
deze zeer volkomen kennis,
in de diepste eenzaamheid
zonder middel aangeworven;
en het was iets zo verborgens,
dat ik er slechts van kan staam’len,
alle weten overstijgend.
Zo zeer was ik opgetogen,
zo verdiept en zo van zinnen,
dat mijn zelfbesef ontledigd
achterbleef van alle ervaren
en de geest verrijkt werd met een
door-niet-te-verstaan begrijpen,
alle weten overstijgend.
Wie daartoe geraakt – ja waarlijk –
houdt zichzelf niet meer in handen;
wat tot dan hij heeft geweten
komt hem voor als zeer onedel;
en zo machtig groeit zijn kennis,
dat hij blijft in een niet-weten,
alle weten overstijgend.
Stijgt men hoger, des te minder
kan men er begrip van krijgen,
wat het is: die duist’re wolkzuil
die de donk’re nacht verheldert;
wie eens van dit weten weet had,
blijft dan ook in een niet-weten,
alle weten overstijgend.
En dit niet-wetende weten
is van een zo hoog vermogen,
dat de wijzen met hun denkkracht
het nooit kunnen overtreffen;
nooit bereikt hun weten dit
door-niet-te-verstaan begrijpen,
alle weten overstijgend.
Van zo hoge uitnemendheid ook
is dit allerhoogste weten,
dat er wetenschap noch geestkracht
is, die dit bewerken kan;
wie zichzelf ertoe kan brengen
door-niet-te-verstaan te weten,
zal steeds meer hierin doordringen.
En als ’t u belieft te horen:
d’aard van deze hoge kennis
is een allerhoogst besef
van het Wezen van de Godheid;
’t is het werk van haar erbarmen
als Zij alle weten in dit
niet-weten doet overstijgen
(uit Johannes van het Kruis, Mystieke Werken, 1963)