Karma als erfzonde, boeddhisme als boetegebed; lijden voor het einde van het lijden.
Heilsleer of onheilsleer?
Het boeddhisme pretendeert een praktische weg uit het lijden te zijn en voor sommigen is het dat misschien wel. Diezelfde weg is ook, zoals alle grote wegen, een bron van lijden. Voor de beoefenaar, voor zijn omgeving, voor andersdenkenden.
Ik wil het nu niet hebben over alle oorlogen die uit naam van de Boeddha zijn en worden gevoerd. Niet over de wedijver van rivaliserende boeddhistische facties als de Tibetaanse Geelhoeden en Roodhoeden. Niet over de vele vormen van onderdrukking en uitbuiting in boeddhistische sangha’s. Niet over boeddhisten die zichzelf doden omdat ze geen soelaas vinden of om een politieke daad te stellen.
Ik wil het hebben over het achtvoudige pad zelf. Hoeveel onheil veroorzaakt deze heilsleer?
Hieronder de getuigenis van twee vermaarde zenboeddhisten, Yamada Koun Zenshin (1907-1989) en zijn verre voorvader Wumen Huikai (1183–1260), van wie we mogen aannemen dat ze uit ervaring spreken.
Yamada Koun
In zijn zeventiende teisho bij de Poortloze Poort (Asoka, 2010) zegt Yamada Koun:
“Een juiste beoefening van zazen is erg moeilijk. Hiervan is de onderhavige koan een goed voorbeeld. Kensho (zelfverwerkelijking) bereiken is niet zo moeilijk. Sommige mensen hebben daarvoor maar één sesshin (meerdaagse zazenoefening) nodig.
Maar kensho is slechts de toegangspoort voor het uiteindelijk doel van de zazenbeoefening, namelijk de vervolmaking van ons karakter. Dit impliceert een reiniging die erg moeilijk is en veel tijd vergt.
In feite komt aan het beoefenen van zen nooit een einde. Ook in veertig jaar kan je een volmaakt karakter niet bereiken. Zelfs een miljoen jaar zou nog ontoereikend zijn. De sutra’s zeggen heel duidelijk dat Amida en Shakyamuni duizenden miljoenen kalpa’s nodig hadden om boeddha te worden.
Zoals ik al eerder zei, is een kalpa een vrijwel onmeetbaar lange periode. Wat zegt ons deze onbegrijpelijk lange tijd? Die zegt ons enerzijds dat ons karakter eindeloos lang gezuiverd kan worden, en anderzijds dat de vlekken en lagen vuil op onze ware natuur onmetelijk dik zijn.
In het boetegebed ‘Sange Mon’, dat iedere morgen bij de zenoefening wordt opgezegd, staat: ‘Sedert onheuglijke tijden heb ik slecht karma opeengestapeld. Dit komt door mijn onpeilbare hebzucht, mijn haat en mijn verblinding, die uit mijn lichaam, mijn mond en mijn gedachten geboren worden.’
Zoals ik jullie al vaak heb gezegd, is ons dualistische ego daarvoor verantwoordelijk. De oorsprong van het slechte karma is uiteindelijk het onderscheidingsbewustzijn van subject en object, jij en ik, wat niets anders dan het dualistische ego is.”
Wumen Huikai
Even verderop in zijn toespraak citeert Yamada Koun een gedicht van de samensteller van De Poortloze Poort, Wumen Huikai (Mumon):
“Een ijzeren juk zonder gat moeten wij sjouwen. Geen gemakkelijke zaak, de vloek gaat over op onze nakomelingen. Wil je de toegangspoort beschermen en het huis goed onderhouden, dan moet je barrevoets een berg van zwaarden beklimmen.”
Yamada Koun vervolgt:
“Het vers zegt ons dat het een geweldige opgave is het ware boeddhisme te belijden. Het ijzeren juk zonder opening duidt op een ondraaglijke last. De poort is de toegangspoort tot het boeddhisme, tot de ware weg van de Boeddha, en het huis – dat spreekt vanzelf – is het huis van het boeddhisme.
Mumon wil ons zeggen: in dit in verval geraakte huis wonen is zo moeilijk als het sjouwen van een ijzeren juk zonder gat of het barrevoets beklimmen van een berg die met omhoogstekende klingen bedekt is. Onze nakomelingen zullen nooit rust en vrede vinden, maar aan hun geërfde last zwaar te torsen hebben.”
Ik vraag het nog een keer. Hoeveel onheil veroorzaakt deze heilsleer?