PAUW
Poseurs, jullie sjokken rond met een vracht veren in je kont, op zoek naar Het Pauwenrijk. Waar je ook zoekt, het ligt altijd achter je. Als je je omdraait dan ligt het nog steeds achter je. Als je ’s avonds op een boomtak gaat zitten peinzen dan zie je het over het hoofd. Roep je het bij dageraad aan dan hoor je enkel je eigen stem.
De ene helft van jullie is groen, de andere helft blauw. De blauwen zeggen zus en zo, de groenen zeggen dit en dat. Zo maken de groenen nauwelijks verschil tussen mannetjes en vrouwtjes terwijl de blauwen er een halszaak van maken. Maar allemaal eten jullie wat voor het oprapen ligt, natte wormen en droge zaden. Ieder van jullie, groen of blauw en zowel man als vrouw, is rijk. Pauwenrijk.
Hoe vaak moet ik herhalen dat je drol er oneindig langer over doet om de grond te raken dan Het Pauwenrijk erover doet om je te verwelkomen.