Stroombetreding is, volgens de boeddhistische leer, het eerste (van vier) niveaus van spiritueel ontwaken. Het is het moment waarop de dhammanuvatti vervelt van wereldling (P. putthujana) tot edele volgeling (P. ariya-puggala).
Sotapatti vormt de belangrijkste realisatie in het leven van de beoefenaar. Door de stroombetreding wordt de yogi een sotapanna —’hij/zij die de stroom binnengaat’.
Stroombetreding is een metafoor om aan te geven dat de dhammanuvatti inzicht verworven heeft in de ware aard van de dingen. Dat hij yatha-bhuta nana dassana in zichzelf gerealiseerd heeft. Dat hij zich de Dhamma heeft eigen gemaakt.
Stroombetreding markeert een punt in de spirituele ontwikkeling van de beoefenaar waar het verlaten van het Pad onmogelijk wordt, hoever hij of zij ook van het pad lijkt af te dwalen.
Alhoewel de stroom nog onverwachte bochten kan nemen en ondanks het feit dat er zich nog heel wat obstakels kunnen en zullen voordoen, de aanzuigkracht van de stroom zal steeds sterker zal worden. Door stroombetreding steekt hij/zij de Rubicon over. Het belangrijkste is te beseffen dat als de yogi eenmaal de stroom betreden heeft er geen weg meer terug is.
Sotapatti is een gradueel leerproces—beginnend met vol- gehouden ethische moraliteit (P. sila) over penetrerende concentratie (P. samadhi-vipphara-iddhi) naar doordringend inzicht (P. nana-vipphara-iddhi)—met veel vallen en opstaan, tot plóts het Dhamma-oog van de yogi zich spontaan opent.
Sotapatti draagt niets esoterisch in zich. Esoterie is geen kenmerk van Boeddha’s leer. Sotapatti staat ‘gewoon’ en uitsluitend voor de grootste transformatie in het leven van de yogi.
Als de beoefenaar eenmaal inziet (plóts, na lange beoefening—na ‘ayatakeneva annapativedho’—’er is geen onvoorbereide, onverhoedse doordringing van bevrijdend inzicht’) dat de dagelijkse realiteit slechts een weerspiegeling is van een diepere waarheid, die binnen ieders handbereik ligt maar aan het zicht onttrokken is, betreedt hij/zij de stroom.
Siebe zegt
Om lijden te beëindigen is het volgens mij niet belangrijk dat je vertrouwen hebt in de leer van Jezus, Boeddha, Sri, Krishnamurti, etc. maar alleen herwonnen vertrouwen in het leven kan lijden oplossen, meen ik. Dat vertrouwen in het leven, dat altijd zo vanzelfsprekend was als kind, dat merkwaardige niet conceptuele geloof in de goedheid van het leven, verlies je als je de waarheid van lijden persoonlijk meemaakt. Dit raakt je hart en je bent helemaal onderste boven er van. Je vanzelfsprekende gevoel van de goedheid van het leven raakt zoekt. Ik was zelfs kwaad op God terwijl ik niet eens godsdienstig ben opgevoed.
Dit vertrouwen in het leven heeft eigenlijk niks te maken met vertrouwen ontwikkelen in een leraar, diens leer, diens Pad. Want dat is toch nooit echt vertrouwenwekkend, vind ik. Er wringt immers altijd wel wat. Altijd gezeur in je verloren zieltje.
Dat is ook goed volgens mij. Ik denk dat het ook een kwaliteit is dat je maar geen vertrouwen kunt krijgen in een leer, leraar of Pad.
Het dwingt je je oriëntatie te veranderen. Het zegt je niet langer te oriënteren op een leer, leraar, pad maar op wat er echt omgaat in je hart. Wat speelt er nou echt?
En je moet vooral ook nergens heen willen. Nergens willen aankomen. Je moet jezelf niet in een bepaald korset duwen, vind ik, en je emoties, gevoelens, gedachten, verlangens op een bepaalde manier gaan zien om een bepaald doel te bereiken. Dat is forceren. Het is gewoonweg niet waarachtig, vind ik.
Als je na veel beproevingen, gedoe, lijden, wantrouwen, geworstel weer iets van de goedheid van het leven gaat gloren, waarin nu, meer gerijpt, de waarheid van lijden ook is opgenomen, treedt je de stroom in. Het gaat volgens mij over herwonnen vertrouwen maar niet in Boeddha, Dhamma en Sangha, in Jezus, in een leraar, leer, Pad maar in het leven.
Het is me wat he.