Ik word regelmatig lastiggevallen door colporteurs. Niet op straat, daar heb ik geen moeite mee. Dan ben ik in de publieke ruimte. Nee, in de Bunker. Ik hoor aan de toon van de bel dat er iemand voor de deur vijfhoog staat. Vorige week een man van de Nuon. Omdat ik niet snel genoeg de deur opende- ik deed in Schaap een dutje, begon de colporteur op de ramen te slaan. Niet bonken, maar een zachte roffel. U staat op mijn lijstje, sprak hij. Ik zweeg. Ik kan u een aanbieding doen, zei hij. Beste man, sprak ik zo vriendelijk mogelijk, ik verstook 22 euro per maand aan elektriciteit, voor dat luttele bedrag stap ik nergens naar over. Hij deed een stap in mijn richting. Maar we hebben het niet eens uitgerekend, zei hij, in het meervoud overgaand. We hoeven niks uit te rekenen, zei ik.
De colporteurs, door mij collaborateurs genoemd, zien er allemaal hetzelfde uit. Midden veertig, type rechercheur, kort geknipt haar, legitimatie aan een koord. Ze kijken streng, om ontzag in te boezemen. Je hoeft niet bang te zijn, zei de man van de Nuon, je kijkt zo angstig. Hij wist natuurlijk niet dat ik zo’n gezicht trek voorafgaand aan een woedeaanval. Net op tijd verdween hij weer. Een maand geleden stond er een collaborateur van de Sociale Controle voor de deur. Ik lag achter de voordeur van de Bunker en deed een blaffende herdershond na. Maar daar hebben ze maling aan. Ik deed de deur open. Wat is er, vroeg ik. De man zei: Sociale Controle. Ik weer: Maak het kort want ik moet zo naar mijn werk bij de Nationale Politie, afdeling herdershonden. Hij schrok, verkocht bewakingscamera’s en alarmbellen voor als je in je woning overvallen wordt. Nog een prettige oorlog, zei ik per abuis, omdat ik in hem een collaborateur zag. Ja, met mij valt niet te spotten.
Ik overweeg een ander naambordje op de deur te zetten. Krankzinnigengesticht, of zoiets. Of Uitvaartcentrum.
Moedig voorwaarts!