De hele Kloosterbunker staat vol met planten. Planten die elke drie weken een slokje water nodig hebben, of elke week, elke dag heel veel. Op het bureau van Chef staat een bonsaiboompje, vijftig centimeter hoog. Deze plant krijgt elke vier dagen water en ook regelmatig mest. De takjes worden kort gehouden door de Chef. Deze week gaat de boom in bad en krijgt zij nieuwe aarde. Chef vraagt zich af of de plant gelukkig is, met al die beperkingen. Dat gekortwiek, kleinhouden. Zijn kinderen voedde hij anders op.
