Gisteren maakte ik van een tak met een vleesmes en een aardappelschilmesje een sjamanistische krachtstok. Ik zat een uurtje te snijden en te hakken in het hout, zodat ik min of meer animistische en paganistische symbolen herkende in de stok.
Sjamanistische krachtstokken zijn te koop op beurzen die ik wel eens bezoek. Kunstig bewerkt en soms versierd met kleurige linten, zijn ze alleen bereikbaar voor mensen met een wat gevuldere portemonnee.
De standhouders in kwestie, altijd heel aardige mensen, stallen niet zelden ook sjamanistische trommels en amuletten uit in hun kraampjes.
Hun visitekaartjes en websites leren me thuis wat ze nog meer verkopen aan mensen met een hang naar het spirituele. Onder begeleiding van een gecertificeerde sjamaan een begeleide ondergrondse zoektocht maken naar totemdieren behoort tegen betaling soms ook tot de mogelijkheden.
Persoonlijk hield ik ruim vijftien jaar geleden op met sjamanistische experimenten. Ik deed ze alleen thuis in mijn werkkamer, na in korte tijd te veel standaardwerken over sjamanisme te lezen en het geleerde in de praktijk te brengen.
In die tijd was ik constant rand-psychotisch en al ’s middags onder invloed van alcohol, softdrugs en in het weekeinde ook van xtc als anti-depressivum. Een psychiater zag ik principieel niet, tot mijn 45ste meen ik.
Achteraf gezien had ik al rond mijn twintigste genoeg aanleiding via de huisarts een GGZ-psychiater te raadplegen, maar uit koppigheid deed ik dat niet. Het zou een loopbaan in de journalistiek op voorhand de nek hebben omgedraaid.
Een latente belangstelling voor natuurreligies als paganisme, wat mij betreft een logisch vervolg op de eerste, vermoedelijk animistisch getinte ‘wereldreligies’, deden me gisteren besluiten een dikke, lange stok niet aan mijn hond te geven, maar er zelf een sinds mijn kindertijd spelende liefhebberij op uit te leven, namelijk hout snijden.
Dat had een diepere betekenislaag voor me dan de nogal knullig ogende stok die ik in twee snij- en haksessies produceerde. De stok was voor mij een logisch vervolg op de vaardigheden van mijn opa met een zakmes en vooral zijn zachtaardige echtgenote. Deze inwonende oma werd door mijn vader omschreven als een kruidenvrouw.
Van haar erfde ik een zekere hypersensitiviteit voor het zogenaamde bovennatuurlijke. Opa maakte een anarchist van me. Hij keek op niemand neer, maar hij was ook nooit op voorhand onder de indruk van de maatschappelijk boven hem gestelden.
Na voltooiing van de eerste animistische krachtstok ooit die ik min of meer naar tevredenheid sneed, overwoog ik vingerverf en linten aan te schaffen om het stuk hout te decoreren en eventueel aan de muur te hangen.
Ik besloot meteen het niet te doen. Ik zal de stok nooit weggooien. Ik houd er rekening mee dat mijn hond er op een dag haar tanden in zal zetten. Dat zou ik niet zo’n probleem vinden. Zoals anderen hun stoffelijk overschot laten composteren of oplossen in een tank met vloeistof die het lichaam tot ontbinding laat overgaan, zo hecht ik veel minder aan dat soort pompeuze statemens over leven en sterven dan sommigen van me denken.
De bijbehorende symboliek, bijvoorbeeld een zelfgesneden krachtstok die ik vanuit het niets maak, laat ik eventueel aan belangstellende bezoekers zien.
Alleen komen die nooit of nooit meer. Weliswaar heb ik plaatselijke vrienden, vriendinnen en kennissen met een veel heviger belangstelling voor het bovennatuurlijke dan ikzelf, maar ik weet zeker dat ze nooit zullen informeren naar mijn zelfgesneden krachtstok met symbolen die honderdduizend jaar geleden ook op de wanden van grotten werden geschilderd.