Ik ben me altijd sterk bewust dat in mijn genen, mijn brein en zijn, mijn voorouders een belangrijke rol spelen. Ik ben als het ware een gasthuis, een ruimte, waarin ze verblijven en mij mede vormen, hebben gevormd. Ik zie ze niet maar ze zijn er wel, tot honderden jaren terug.
Nee, geen spoken of geesten die de situatie in de Kloosterbunker willen overnemen of verzieken, lampjes laten knipperen, dat kan ik zelf ook wel, maar het diepe besef dat mijn ik, dat niet van zichzelf bestaat, mede gevormd is door mijn voorouders uit wie ik ben voortgekomen. De Friezen, Rotterdammers, Kralingers, Leerdammers, Brandwijkers en zo meer, wat een boeiend en inspirerend gezelschap. Mensen, altijd op weg. Om wat van het leven te maken. Altijd weer.
Vorige week schreef ik een column over de Nederlandse minister-president die met zijn regering vanwege de zogenoemde toeslagenaffaire aftrad en naar verwachting goed garen gaat spinnen bij de komende Tweede Kamerverkiezingen. Terwijl ik schreef kwam mijn overleden vader op de lijn. Ik hoorde hem, de later terugtredende communist, met mij praten. Zakkenvullers, onbetrouwbaar, eigenbelang, vijanden, hoorde ik hem zeggen. Ik moest wel een beetje lachen om die bemoeizucht omdat mijn ouders ons, hun kinderen, juist tot autonomen hebben opgevoed, of is dat een contradictie? Maar ik was het wel met mijn vader eens.
Ik heb ook regelmatig contact met mijn overleden moeder, als het soms tegenzit in het leven, als het op z’n Twents klote van de bok is. Van haar, de manager van een gezin van niet altijd even gemakkelijke zes kinderen, leerde ik door te gaan. Ook als het leven uitzichtloos leek. Het lukte haar ons toch altijd weer meer gelukkig te maken, met kleine dingen, iets wat nu in deze coronaellende goed van pas komt en hoopvol is. Mijn moeder was hoopvol. Ik wandel met haar door een bos en we praten. Over hoop en liefde en nicnac, cacaopoeder met suiker op een laagje margarine van Blueband, door mijn moeder bedacht om het Alissonbrood meer eetbaar te maken.
Er wonen mensen in het gasthuis die ik nooit heb gekend, zoals de ouders van mijn vader, ze stierven al voor wereldoorlog II. Mijn ouders vertelden over hen, zodat ze geen vreemden zijn. Over de dahlia’s die mijn opa in Terbregge kweekte, de liefde van mijn oma voor muziek. Altijd als ik de woonwijk Nieuw Terbregge in Rotterdam passeer denk ik, voel ik, hier was hij, mijn opa. En als ik op tv naar mijn lievelingsprogramma Witteman kijk op de zondagavond, met veel klassieke muziek, is mijn oma dicht bij me. Ze zou wel blij geweest zijn met Paul Witteman, denk ik.
De ouders van mijn moeder heb ik wel gekend. Ze waren er onvoorwaardelijk voor hun kleinkinderen en mijn moeder, enigst kind. Hun voetstappen liggen overal in de stad, in Gelderland, in Friesland. In het Oude Noorden, Noordplein, langs de Rotte.
Zo ben ik een van de velen, nooit alleen, nooit eenzaam, samen in één lijf, het voertuig van de geest.
Moedig voorwaarts!
Joost zegt
Weer heel mooi Joop.
Wulf van Loenen zegt
Jouw ‘bijgepraat’ sluit helemaal aan bij familiesystemen van Bert Hellinger. In die zin kunnen we positiviteit doorgekregen hebben van onze voorouders, maar ook familieverstrikkingen die zijn blijven hangen in het verleden. Bij een familieopstellingen sessie, door een gekwalificeerd begeleider, kunnen we eventuele overgedragen schuld postuum in liefde teruggeven aan de persoon waar ze thuis horen. Dit heeft me geholpen om verwijten naar m’n vader toe om te zetten naar begrip en liefde. Hij heeft het toen ook met vaardigheids-bagage moeten doen die hij meekreeg. Ik vind het ook een mooie gedachte dat we samen met onze voorouders op elkaars schouders staan. Wij, kinderen en kleinkinderen nu levend.