We schrijven mei 1969. De Beatles gaven hun laatste publieke concert vanaf het dak van Apple Records. De studentenopstanden in Europa braken na de revolte in Parijs in mei 1968 uit en waaiden over naar Nederland. De Katholieke Hogeschool Tilburg werd door studenten bezet. Ze eisten democratisering van het hoger onderwijs. Telegraafgezinden, surfend op de aanrollende welvaartsgolf die Nederland definitief in een consumptief bestaan stortte, vonden dat de studenten hun kop moesten houden en gewoon braaf gaan leren. De luidkeelse roep van de zwijgende meerderheid om werkkampen en kadaverdiscipline werd steeds hoorbaarder. Kort daarop bereikte het studentikoze democratiseringsvuur de universiteit in Amsterdam. De studenten eisten van de toenmalige rector magnificus, prof. Guus Belinfante, meer inspraak in het bestuur en in alle geledingen van de universiteit. Belinfante weigerde dat. De rapen waren, geheel in de lijn de verwachtingen en de tijdgeest, gaar. De studenten bezetten het Maagdenhuis in reactie op Belinfantes weigering. In de kantlijn van die Maagdenhuisbezetting in Amsterdam, in mei 1969 was ik hierbij betrokken. Ik was in dienst van de stichting die studentenpubliciteit en ander activistisch drukwerk verzorgde. Ik had voor mijn werkzaamheden een heuse offsetdrukpers tot mijn beschikking, die in een pand in de Amsterdamse Pijp stond opgesteld. Ik stond in contact met mensen als Rob Stolk, de voormalige provoleider, die namens mij al eens onderhandelingen over mijn dienstverband bij de Stichting Studentenpubliciteit voerde. Hij deed dat in zijn functie als stichter en voorzitter van het NVVVVVV (Nederlands Verbond van Vreselijk Vrolijke en Verschrikkelijk Vervelende Vakverenigingen), als ik mij de naam goed herinner. Ik was op dat moment enig lid. Tot een iets beter salaris heeft dit nooit geleid. De studenten vonden dat ik mezelf al gedeeltelijk beloonde om uit idealisme (wist ik toen veel) hun strijd te helpen voeren. De essentie van de revolutionaire geest was overigens in die jaren vooral speelsheid en humor, al waren er wel degelijk serieuze aspecten aan verbonden.
Tussen de Lutherse kerk en het Maagdenhuis liep een steegje. Ik bevond me daar als vrijwilliger na het bezorgen van een pak versgedrukte pamfletten die de opstand predikten en ik hielp het maagdenhuis te bevoorraden. Het steegje werd overspannen na het afbreken van een eerdere luchtbrug door een geïmproviseerd kabelbaantje, waarlangs een mandje aan een wieltje tussen beide panden heen en weer getrokken werd. Er zaten touwtjes aan weerskanten van het mandje. Hierin werden boodschappen, etenswaren en medicijnen gedaan. De politie was aanwezig in de – zoals dat in hun kringen genoemd werd – ‘belendende percelen.’ De agenten hadden de opdracht gekregen om de studenten te pesten en uit het raam hing er één met een lange lat die het mandje om moest proberen te kieperen. De artikelen die er uitvielen werden door agenten beneden opgeraapt en weggebracht. Ze stonden in de steeg in een deuropening op korte afstand te wachten. Uiteraard zette een vindingrijk iemand een geopend tienliterblik met goedkope latexverf in het mandje. Het mandje werd bewust stilgehouden om de agent met de lat de kans te geven om het om te keren. ‘Jaah!’ riep hij nog, toen het omkieperde. De verfbom kwam met een spectaculaire klap op de grond terecht en bespatte alles in een omtrek van enkele meters, vooral politie-uniformen. Er was luid studentengejuich en het mandjekieperen werd enige tijd gestaakt. De studenten (die gemengd waren met ex-provo’s en bekende linkse intellectuelen, onder wie Harry Mulisch) werden er ook vaardiger in om met onverwachte bewegingen het mandje met serieuze inhoud veilig aan de overkant te krijgen.
Pauze. Er is altijd zoiets als pauze. Koffie en koeken. Een studente, Petra, die ik kende als een goedhartig, vriendelijk meisje, met steil, donkerbruin haar tot halverwege haar dijen, wendde zich tot de agent die in de raamopening aan de overkant met zijn lange lat de mandjes probeerde om te kieperen. ‘Ook een bakje, agent?’ Vingertik aan de pet. ‘Nou, graag, dame!’ ‘Suiker en melk?’ ‘Alleen melk, graag. Ik mot om me lijn denken.’ ‘Steek je lat maar uit.’ De brede lat werd uitgestoken en de agent begon deze uiterst voorzichtig binnen te halen nadat een glas koffie – mét melk – op het uiteinde was geplaatst. Even later slurpten de opstandige studenten en de politieagent gezamenlijk gezellig van het bakkie. ‘We hebben er tenminste droog weer bij,’ riep Petra. ‘Gelukkig wel, maar ik weet niet of we het droog houwe.’ De agent keek bezorgd naar de grijze lucht. ‘Lekker bakkie, dame, bedankt! riep hij vervolgens. ‘Zet het glas maar weer op de lat, zei Petra met zo’n ordenend huishoudelijk toontje in haar stem. Het glas werd zonder scherven binnengehaald, het mandje werd weer gevuld met geschreven boodschappen, koeken, aspirines en een paar van de door mij gedrukte affiches, en weer naar de overkant getrokken. De agent hervatte plichtsgetrouw zijn omkieperwerkzaamheden.
Namkhai Norbu Rinpoche heeft in zijn leringen wel eens gesproken over de wenselijkheid van evolutie in plaats van revolutie.
Revolutie is vrijwel altijd gewelddadig en haalt niet zelden de verschrikkelijkste eigenschappen van mensen naar boven.
Evolutie is beslist logischer, natuurlijker, langzamer, maar redelijker en minder gewelddadig.
Alleen: bepaalde vormen van revolutie zijn gewoon véél leuker.