Ik stond helemaal alleen op straat in de Hildegardisstraat in de zomer van 1954 en voelde me ook zo. Het was 15 augustus en mijn ouders en broertjes en zusjes waren al vertrokken naar de eengezinswoning in de nieuwbouwwijk Overschie. Ik wilde niet mee, had in het Oude Noorden van de stad mijn familie, opa en oma, vriendjes wonen. Kende iedereen in die straten, de Hoekse en Kabeljauwsestraat, de Hoyleedestraat, Soetendaalseweg, speelde er op straat. De deur van de arbeiderswoning die we verlieten was door mijn vader op slot gedraaid, de sleutel had hij ingeleverd bij de verhuurder, het afscheid was definitief.
Ik klampte me vast aan de herinneringen, aan mijzelf, mijn vader had daar geen boodschap aan, waarschuwde me een paar keer, trok me mee, ik trok me los en hij fietste zo de straat uit, zonder mij. Later kwam hij me ophalen en klom ik op de bagagedrager, naar de eengezinswoning, alleen de naam al.
Dat huis lag in een rij aan een dijk van de Rotterdamse Schie. De wijk was zo nieuw dat enkele boeren op wiens grond de huizen waren gebouwd er nog woonden. Ook boer Berg, die niet zo vriendelijk was voor zijn koeien die noodgedwongen op stal stonden omdat de arbeiders in die nieuwbouwwoningen op hun grasland woonden. Als een koe onrustig was en een melkemmer omtrapte haalde boer Berg een breekijzer tevoorschijn en masseerde daarmee de rug van de koe. De boer als dierenbeul.
Mijn broertje en vriendje Jacob waren knecht bij boer Berg. We schoven de stront naar de gierput, gaven de koeien voer en waren ook aanwezig als de boot met spoeling, warme voedingsbrei voor de koeien, via een goot in de stal werd gelost. We gingen regelmatig in overalls en op klompen naar de veemarkt in Crooswijk, want een knecht is nooit te oud om te leren. Tot de koeien en boer Berg verdwenen en naar Brabant emigreerden. De oude huizen en boerderijen werden afgebroken alsof ze nooit hadden bestaan. De dijk werd later voor mij een trainingscircuit, drie keer per week rende ik er overheen, twee uur lang, kilometers ver. Steeds verder. Meestal ’s avonds, lekker stil, ik ben schuw.
Aan de Rotterdamse Schie was de borstelfabriek van Van der Burg gevestigd. Het kanaal was zo diep dat coasters uit Hamburg daar hun lading boomstammen konden lossen waar borstels van werden gemaakt. De stammen werden door enorme zagen in planken gezaagd, en dreven als het ware via een kanalensysteem zo de fabriek in waar ze tot borstels werden verwerkt. Alle buurtkinderen die konden zwemmen speelden na vijven op het fabrieksterrein. Op een dag leerde ik ook zwemmen toen vriendjes riepen: ‘je durft toch lekker niet.’ Ik sprong als ongeoefende in het water en zwom, zwom, zwom, het gaf een heerlijk, vrij gevoel.
Op het stuk land voor de eengezinswoning bouwden we ondergrondse hutten, we stookten vuurtjes en bakten pannenkoeken, toen nog zonder n, aten bramen en bessen die er groeiden. Op de woensdagmiddag als we vrij van school waren fietste ik met een paar vriendjes naar het gehucht Kethel, vlak bij het oude Overschie. Bij een boer huurden we dan een roeiboot voor een kwartje en roeiden via de drukbevaren Delftse Schie en de Rotterdamse Schie, die toen nog met elkaar in verbindeng stonden, de kilometers naar de eengezinswoning, bij huis dreven we een kwartiertje rond, riepen 3 keer ahoy en zetten in volle vaart en alle hens aan dek omdat alle boten die die boer verhuurde zo lek als een mandje waren koers naar Kethel. Nog net voor we verzopen meerden we aan.
Wij woonden in eengezinswoningen maar in de wijk waren ook flats, door ons hoge panden genoemd. Daar woonden ook arbeiders maar hoger, ze beklommen de trappen om thuis te komen. Ik denk dat daar relatief kleine gezinnen in woonden, mijn ouders hadden zes kinderen. Wij hadden ook een redelijk grote achtertuin waar op warme zomerse zondagen de zes zich op het gras vlijden en mijn moeder in de keuken sperzieboontjes met aardappel en karbonade bereidde. Altijd hetzelfde maar wel lekker. Na afloop was er pudding met vel, op de zaterdagavond al in speciale vormen gegoten door mijn moeder Grietje.
Later veranderde de tuin in een soort bos. Mijn vader had er een badkuip in gegraven waarin nep-eenden dreven. ’s Nachts hoorde je het gegil van egels die daarin verzopen. Mijn vader timmerde toen een soort loopplankje met treden zodat de egels verder konden leven als ze de kant opkropen.
Mijn vader viste op karpers in de Rotterdamse Schie. In zijn boot was hij dicht bij huis maar toch alleen. Hij legde een vloertje van aardappelen en broodballen op de bodem van de Schie om de vissen te lokken. Hij kwam nooit met een zelf gevangen vis thuis. Aan het eind van de middag kieperde hij voorzichtig het net om en zwommen ze weg. Het schijnt dat karpers een geheugen hebben en nooit twee keer in een haak bijten.
Mijn ouders hebben tot hun dood in die eengezinswoning gewoond, ook toen er geen te verzorgen gezin meer was. Vanmiddag zocht ik foto’s uit voor bij deze column. Zag hoe mijn moeders jas aan de kapstok hing, toen het huis leeg was, mijn ouders dood en de zonnestralen de gang verlichtten. Het schrijven van columns is niet altijd leuk.
Moedig voorwaarts!
BIJSLUITER: het lezen van deze columns kan leiden tot groot geestelijk ongemak, woedeaanvallen, depressies, onbeheerst gedrag, angstaanvallen, maagzuur, zweten, ongeloof, twijfel aan eenieder, straatvrees, lange tenen en het geloof in het eigen gelijk. Bij de lezers. Scheldpartijen en een onbedwingbare drang om te reageren zijn waargenomen. Sommigen willen mij corrigeren. Of bedanken. Of prijzen. De drang om in verzet te komen is waargenomen, het abonnement op te zeggen. Sommigen besluiten de krant niet meer te lezen, of te boycotten. Er kwaad over te spreken. Te janken of te vloeken. De straat op te gaan om te demonstreren maar niet weten waartegen. Het boeddhisme de rug toe te keren. Of aan de drugs te gaan. En zo gaat het maar door.