Als journalist maak je wat mee. De foto hierboven is uit 1993, genomen in het redactielokaal van de krant waar ik toen werkte. Fotograaf Willem staat aan mijn bureau en we overleggen over een klus. Met Willem wist ik nooit waar ik aan toe was. Het is niet de gewoonte dat een fotograaf zich met het interview van de verslaggever bemoeit, maar Willem deed dat dus wel en soms betekende dat het eind van het interview als hij tegen de geïnterviewde zei: ‘Je moet niet geloven wat hij (ik) zegt, hoor.’ Ik ben niet gewelddadig van aard, anders had Willem niet meer geleefd. Wat kon die man de boel en de sfeer verzieken.
Ik was als politieverslaggever meestal bezig met moord en doodslag, aanslagen en terrorisme. Daarom verzon de hoofdredacteur af en toe een klus voor mij waarin ik me kon ontspannen, dacht hij. Op een dag stelde hij voor dat ik met Willem per trein naar Zwolle zou afreizen, op het perron uit zou stappen, en aan de eerste de beste zou vragen hoe het met de Bolle van Zwolle ging. Dat was de bijnaam van doelman Piet Schrijvers die bij NEC Zwolle in het doel stond. Schrijvers had nog meer bijnamen, gekoppeld aan de voetbalclubs waar hij werkte. Zijn bijnaam de Bolle had hij te danken aan zijn gewicht, hij woog meer dan 100 kilo. Door op het perron te vragen naar de Bolle van Zwolle hoopte de hoofdredacteur reacties van het publiek los te krijgen en ik daar een leuk verhaal over zou schrijven. De man had wel meer merkwaardige ideeën.
Willem en ik vertrokken op een ochtend vanuit de Spoorstad Roosendaal, zaten in een trein zonder restauratierijtuig en na enkele uren arriveerden we in Zwolle. Op het perron troffen we niemand die we De Vraag konden stellen, mensen verstonden ons westerlingen niet, wij hen niet, tikten tegen hun hoofd en we besloten de stationsrestauratie op te zoeken voor een bak koffie en een lichte lunch. Dat zijn de voornaamste zaken waar journalisten aan denken: hun buikje vullen. Ter plekke konden we dan gelijk de vraag over de Bolle stellen.
Er verscheen een serveerster aan onze tafel die niet achteraan de rij had gestaan bij het uitdelen van de uiterlijke lichamelijke vrouwelijke kenmerken. Twee koffie en de kaart graag, zei Willem. Ik vroeg aan de vrouw: ‘Hoe is het met de Bolle van Zwolle?’ Precies zoals de hoofdredacteur het mij had voorgezegd. Waarschijnlijk verstond de vrouw: ‘Hoe is het met de bollen van Zwolle’ en betrok ze dat op zichzelf. De manager werd er bij gehaald, er ontstond beroering, een licht opstootje dreigde, politie te paard was in aantocht en de spoorwegpolitie dreigde ons te arresteren. Op straat en op het perron zwol het rumoer van de Zwollenaren aan en we dachten dat we verstonden: Grijp ze.
We besloten met gezwinde spoed te vertrekken en zaten na een kwartiertje in de trein naar Roosendaal, weg uit het vijandige Zwolle, en alweer zonder restauratierijtuig en de twee koffie in de stationsrestauratie hadden we ook niet gekregen. Wat een zooi. In de avond arriveerden we op de redactie, de hoofdredacteur was al naar huis en ik heb het verhaal over de Bolle van Zwolle nooit geschreven. Ja, hier nu.
Op een avond zat ik thuis bij te komen van een gevaarlijke klus. Ik was bedreigd en ik zou het niet lang meer maken, zeiden enkele schurken. De politie bewaakte mij en mijn huis. Thuis zitten is dan heerlijk. De telefoon rinkelde. Ik nam op en ik hoorde een stem zeggen: You’re dead man. Ik schrok me werkelijk te pletter en liet door de zenuwen bijna de hoorn uit de hand glippen. Een politieverslaggever is ook maar een mens. Het bleek Willem met een verdraaide stem te zijn die dacht een gebbetje met mij te kunnen uithalen. De humor van persfotografen is niet verfijnd.
Overigens ook niet die van schrijvende journalisten. Mijn collega in de misdaad, bijgenaamd Bambi, en ik waren met een klus bezig waarvoor we de burgemeester van Breda moesten spreken. Ik was weken bezig geweest om via de secretaresse een afspraak met de man te maken. We zaten tegenover de burgervader en begonnen onze vragen te stellen. Vrij kort na aanvang vroeg Bambi aan de eerste burger: ‘Weet u wie dit is?’ wijzend op mij. Dat is meneer Hoek, toch, zei de burgemeester die opeens wantrouwig begon te worden. Wie waren die twee die zich niet eens met hun perskaart geïdentificeerd hadden. ‘Dat is mijn vader’, zei Bambi.
Als we alleen waren noemde Bambi mij vader en ik hem kind, waarom wisten we niet maar dat maakt ook niet uit. Een minuut nadat Bambi zich als mijn zoon had voorgesteld in dat gemeentehuis begeleidde de secretaresse ons naar de uitgang. Tot de buitendeur.
Huilend viel ik Bambi om de nek. Waarom, zoon, waarom heb je mij verlaten? Op de achtergrond keek fotograaf Willem grijnzend toe.
Moedig voorwaarts!