Ik zag het pas dinsdagmorgen nadat ik maandagnacht de deur van het balkon had gesloten vanwege de storm die de blaadjes de Bunker in dreef. Johanna lag buiten in de goot, zeiknat door het regenwater dat in de afvoer liep. Gedurende de pinksterdagen had tijdens mijn afwezigheid de balkondeur gewoon opengestaan. Vogels kunnen er niet in, er hangt een net. Hooguit een bij de buren ontsnapte python zou de Bunker kunnen binnendringen en zich nestelen in Schaap, mijn comfortabele leunstoel. Johanna hing gewoonlijk aan een zuignap aan de deur, Jan de Wind rukte haar los. Zo lag ze daar. Ik voelde me beroerd, nam haar voorzichtig op en legde het doorweekte lijfje op een doek, om te drogen.
Johanna staat voor mij voor een liefdevolle wereld buiten het boeddhisme, buiten deze krant. Een parallelle wereld die ik met weinigen deel. Net zo als een koperen gewicht van 500 gram- geijkt, een herinnering aan mijn jeugd is. Of een keramisch huisje van Opoe Kee mij doet denken aan de tijd dat ik er nog niet was. Daar heb ik geen koan voor nodig.
Is het een teken dat de wind Johanna wegvoerde, dat ze in de goot terecht kwam? Is het onachtzaamheid van mij om de deur open te laten staan terwijl storm dreigde? Is het raar om een klein beertje als vriend te hebben als je in de winter van je leven zit? Ik weet het niet, hou me daar niet mee bezig. Misschien is het wel net zo raar om boeddhist te zijn, elke dag zitten mediteren omdat de Boeddha je die mogelijkheid heeft aangereikt. Zo heeft elke gek zijn gebrek.
Moedig voorwaarts.
Piet Nusteleijn zegt
Als medegek met gebreken, zeg ik: het spijt me, vergeef me, ik hou van je, dank je voor deze zachtheid. Met groet.