Toen ik jong was, woonde ik in de Seefhoek, een Antwerpse wijk die sterk in verval was en later de bakermat zou worden van het extreemrechtse Vlaams Belang. Mijn buren waren zonder uitzondering boos op het stadsbestuur dat het onderhoud van straten en pleinen verwaarloosde. Al even diep waren ze gefrustreerd door de verloedering van huizen en winkels die systematisch door Turken en Marokkanen werden ingepalmd.
Sindsdien is er een ware een blanke onderklasse ontstaan van arbeiders die hun banen zien verdwijnen naar landen met goedkopere arbeidskrachten. Voor goed betaalde banen is steeds hogere opleiding en IT-kennis nodig. Migranten vullen de minder goed betaalde banen in. Die migranten brengen bovendien een vreemde cultuur binnen. Bange blanken hebben steeds meer de indruk dat ze niet alleen uit hun vertrouwde omgeving maar ook uit de eigen cultuur verdreven worden. Extreem rechts speelt daar zeer behendig op in met een discours over hoe hinderlijk migranten zijn, hoe ze uit onze straten weg pesten en hoe de elite hen doelbewust naar hier haalt om onze oude cultuur te vervangen door een kosmopolitische orde en zelfs door een bruine, Islamitische orde.
Zoals ik in het hoofdstuk over het denken beschreef, leidt ongedisciplineerd denken tot dualisme, zwart-witdenken. Dualisme doordringt momenteel de hele maatschappij, de hele wereld. Het begint al in onze directe leefwereld. Wie in een grote stad woont, is vaker jong, hoog opgeleid, goed omringd door sociale voorzieningen en diensten en eerder progressief. Mensen op het platteland en in kleine steden zijn vaak ouder, geïsoleerd en eerder conservatief.
Wie jong, hoog opgeleid en goed omkaderd is, kan het zich permitteren om in een geglobaliseerde, high tech wereld te leven. De rest voelt zich bedreigd door een onpersoonlijke, vervreemdende, onwetend en machteloos makende wereldorde. Wie jong, hoog opgeleid en goed omkaderd is, weet theoretisch wel dat we gedomineerd worden door de 0,1 procent rijken, maar voelt de impact daarvan niet aan den lijve. Hoe eenzijdige voeding, gebrek aan voorzieningen en gebrek aan kennis je zelfvertrouwen en je gezondheid aantasten. Hoe dat alleen maar erger zal worden. Want de 0,1 procent rijken hebben niet alleen de materiële rijkdom in handen, maar ook onze informatie. Zij domineren het internet. Als de verspreiding van die informatie hun belangen aantast, houden ze die desnoods achter. Zij kopen patenten op van bijvoorbeeld levensreddende medicijnen of technologie die het klimaat kan redden. Als de productie van die uitvindingen nog niet rendabel is, houden ze die desnoods achter.
Zo ontstaat er stilaan niet enkel een kloof tussen rijk en arm, maar vooral tussen de wetenden en de niet-wetenden. In het boeddhisme is onwetendendheid een van de fundamentele oorzaken van ons lijden. De paradox is dat de nieuwe klasse van de wetenden in feite lijdt aan onwetendendheid in de boeddhistische zin van het woord. Zij voelen zich vaak beter dan de domme, vaak conservatieve onderklasse. Wat een groot gebrek aan mededogen is. Wie niet in staat is om aan informatie te geraken is niet zozeer dom of conservatief maar bang en terecht boos. Dat is niet hetzelfde als haat, ook een fundamentele oorzaak van lijden. Er is zoiets als een gerechtvaardigde woede, een ‘heilige woede.’ Dat is vaak de motor voor het streven naar meer rechtvaardigheid en waardigheid.
Nondualiteit. Passages bundelen!
‘Zoals een mes zichzelf niet kan snijden, kan het universum zichzelf als object niet volledig zien zonder zichzelf compleet te verminken,’ schrijft Ken Wilber. [1] Toch is dat wat de westerse filosofie en wetenschap als sinds de oude Grieken proberen te doen: alles als een object van kennis proberen te leren… kennen. Proberen te doen alsof we in wezen geen subjecten zijn, per definitie bevooroordeeld. Door onszelf af te scheiden van de wereld en die tot een verzameling objecten te herleiden, creëren we de valse dualiten van waarheid versus onwaarheid, goed versus kwaad, geest versus lichaam. En uiteindelijk: ik versus jij, de bron van strijd en oorlog. Is dat niet wat de westerse beschaving -naast een geweldige kennis en technologie- kenmerkt: dat we voortdurend in oorlog zijn? Met altijd nieuwe ‘forces of evil’, met de natuur, en uiteindelijk enkel voor één iets: nieuwe afzetmarkten. Zijn we in wezen niet in oorlog met elke vorm van ‘zwakheid’, onvolmaaktheid en kwetsbaarheid?
Het kind met ons oorspronkelijke gezicht.
Een westerse mythe is dat we terug kunnen keren naar een puur, naïef, oorspronkelijk kindbewustzijn. ‘Het kind in ons’ is een metafoor voor hoe we naar het reële kind kijken. Dat is vaak romantisch, in lichtblauwe en roze tinten. Ik genoot eerst als vader en nu als grootvader ontzettend van mijn kinderen en kleinkinderen. Ik ben een speelvogel gebleven en heb altijd een hekel gehad aan de saaie, al te ernstige aspecten van het ‘volwassen zijn.’ Maar soms zijn kinderen ook kleine diertjes die je moet temmen en helpen om mens te worden. Uiteraard hebben kinderen een natuurlijke wijsheid, maar evengoed moeten we hen als volwassene voldoende regels, grenzen en kennis aanbieden om hun plaats te vinden in een complexe samenleving.
Een ander aspect van de kindmythe is dat we gewoonweg niet terug kunnen keren naar een kindbewustzijn. Onze moeizaam verworven ervaring en kennis staan in de weg. Het zou bovendien een vorm van regressie zijn en een ontkenning van onze verantwoordelijkheid als volwassene. De filosoof Ken Wilber beschrijft dit misverstand nauwkeurig. [2] In onze ontwikkeling van kind naar volwassene ziet hij drie grote stadia. In het prepersoonlijke stadium van het kind overheersen instincten, spel en lichaam. Het kindbewustzijn is mythisch, het maakt geen onderscheid tussen feiten en beleving. Als het zich aan een tafel stoot, is die tafel ‘stout’ en stond ze opzettelijk in de weg. In het persoonlijke stadium van de volwassene overheersen ego, rationeel bewustzijn, kennis en cultuur. Onze aandacht wordt opgeslorpt door uiterlijke vormen, door hoe we erin slagen om in ons levensonderhoud te voorzien, relaties aan te gaan en onze plaats in de samenleving te vinden. In het transpersoonlijke stadium komen onze intuïtieve kennis, ons spiritueel bewustzijn, onze wijsheid en ons mededogen tot bloei. We richten ons op de essentie van het bestaan en laten vormen los.
Vaak worden mystieke ervaringen die -vaak onbewust- in het prepersoonlijke en toevallig in het persoonlijke stadium kunnen voorkomen, verward met de ervaring in het transpersoonlijke stadium. In dit laatste bewustzijnsgebied zijn we zeer alert en zoeken we bewust naar eenheid door bevrijding van ons ego. Maar in alle stadia kunnen we ons laten overrompelen, en kunnen we echt inzicht in de realiteit verwarren met de extase van een verhoogd zintuiglijk gewaarzijn.
Wat we zowel in het persoonlijke als in transpersoonlijke stadium kunnen, is onze ervaring en kennis even ’tussen haakjes te zetten’ en onze situatie neutraal proberen te beschouwen. We worden meer onbevooroordeeld en spontaan door ons los te maken van onze conditioneringen. In de praktijk betekent dit de volgehouden wilsinspanning en het nauwgezet zelfonderzoek dat meditatie is. Daardoor laten we ons noch meeslepen door emoties en gedachten, noch door ‘buitengewone’ ervaringen. Wanneer we het transpersoonlijke stadium binnengaan zien we dat alle ervaringen bij de realiteit horen, zowel opwinding en verwarring als rustige, vreedzame eenheidservaringen. Wanneer we langer in het transpersoonlijke stadium blijven, verliezen we de behoefte aan opwinding en stappen we uit de verwarring. Tot enkel de rustige, vreedzame eenheidservaringen overblijven.
[1] Ken Wilber, The spectrum of consciousness, Shambala Publications, 1986
[2] Ken Wilber, Oog in oog, Lemniscaat, 1985