Het lukt me maar niet om een steentje van de oude en bosrijke begraafplaats met mijn gereedliggend graf op de Veluwe naar de Kloosterbunker te vervoeren. Nou ja, het vervoer is geen probleem, maar ze raken zoek als ik bij de Kloosterbunker arriveer.
Vorige week, toen mijn vriendin en kleindochter van zeevisser Thijmen, de grafstenen van mijn moeder en overgrootouders schoonmaakten, raapte ik van een zandpad op die begraafplaats een leuke, kleine witte kei op. Een beetje lijkend op een vuursteen die ik als kind had, als je er twee tegen mekaar sloeg sprongen er vonken vanaf en rook je de geur van zwavel.
Ook deze steen is spoorloos, de tweede al, de kleindochter dacht dat ik ‘m in de zak van een colbertje had gestopt, ik ook, maar niks. Ik spaar stenen die mij herinneren aan bijzondere plaatsen waar ik was. Ze liggen in een mandje op een kleine tempelbank in de Kloosterbunker.
Mijn oudste zus liet altijd kleine steentjes achter op de grafsteen van mijn moeder, toen ze nog in Kralingen begraven lag. Een boodschap, zoiets van ik was er, een liefdevolle groet ook. Het schijnt een Joodse traditie te zijn.
Over een paar weken ben ik weer in Beekbergen, bij mijn graf. En dan raap ik alsnog een keitje op met de bedoeling dat mee te nemen naar de Kloosterbunker. Is dat diefstal, van wie zijn die stenen eigenlijk? Mogelijk dat dan de anti-diefstal kei god mij beschermt en ze onvindbaar maakt.
Een ezel stoot zich niet driemaal tegen dezelfde steen. En ik?