Ze noemden hem Schallekie. Hij verscheen binnen het seizoen vrijwel dagelijks met zijn witte, platte kar in de straat waar het meisje woonde dat later mijn vrouw zou worden. Rotterdam, nog volop in de wederopbouw, de wijk Schiebroek, begin jaren zestig. Het hippietijdperk begon, de Beatles maakten hun eerste hits en waren op transistorradio’s overal te horen, een jaar of tien voordat het popfestival in Kralingen er was. Schallekie was een schilderachtige verschijning met een kunstbeen, een smetteloos wit pak, meer een soort uniform, dat steeds groezeliger werd naarmate de dag vorderde. Compleet met een platte pet op zijn hoofd. Hij troonde altijd op de bok van zijn platte, rechthoekige vervoermiddel en stuurde het met pruttelende tweetaktmotor de straten binnen waar hij zijn ijs hoopte te verkopen. De gemotoriseerde ijskarren begonnen in die tijd de bakfietsen steeds meer te vervangen. Om er zeker van te zijn dat vooral de kinderen in de straten waar hij zijn entree maakte van zijn komst op de hoogte waren, luidde hij een grote, zilverkleurige bel met een zwarthouten steel. Die bel was in feite overbodig als het zomer was en alle kinderen buiten speelden. Ze hoorden en zagen hem op enig moment toch wel aankomen. Dat weerhield Schallekie er niet van om het ding hard te luiden. De fysioloog Ivan Pavlov had hier nogmaals de bevestiging kunnen zien van zijn theorie over de geconditioneerde reflex, uitgevoerd in een alledaags straatbeeld. De klank bracht alle kinderen in de straat in staat van grote opwinding. Ze gooiden springtouwen en voetballen aan de kant of lieten die vallen waar ze stonden. Luid ‘Schallekie!’ schreeuwend renden ze naar de portieken waar ze woonden, belden aan en riepen: ‘Maahaaam..! Mag ik een ijsje? Van een kwartje? Schallekie is er! Voor het gemiddelde moederhart was er geen ontkomen meer aan. Waarschijnlijk in samenhang met de inhoud van de huishoudportemonnee, of de mate waarin kinderlijke overtredingen werden bestraft werden er vanaf balkonnetjes meestal dubbeltjes, maar als ze geluk hadden kwartjes gegooid, verpakt in een stukje krantenpapier. Dan renden ze opgewonden richting Schallekie’s karretje. Hij stopte altijd aan het begin van de straat op de hoek. Hij ontsteeg dan ietwat moeizaam de bok, waarna hij zich hinkend met zijn kunstbeen naar de twee metalen deksels op de bovenkant van de kar begaf. Daaronder bevond zich de tijdelijke, smeltbare zoete schat voor elk kind, dat met een geldstukje in de hand naar de kar rende. Hij wachtte geduldig, af en toe zijn bel luidend, op zijn kleine klanten. Mijn vrouw in spe wist, dat hij altijd extra lang bleef staan wachten. De straat waar zij woonde was de laatste van een lange dag bel luiden en ijsverkopen.
De kinderen bleven in zijn buurt hangen, omdat hij, als al het ijs bijna op was, het laatste ijsje uit de bak verlootte. Soms mochten er kinderen op de bok plaatsnemen: ‘Overal afblijven, hoor!’ vermaande Schallekie dan. Of ze mochten, zodra hij ‘toe maar’ zei, de bel luiden. Dat deden ze dan zo lang en zo hard mogelijk.
Schallekie had ook een speciale beschermeling, die in de straat en ook daarbuiten een bekende verschijning was. Hij mocht vaak een stukje in de kar meerijden. Sjors, een lichamelijk gehandicapte jongen, zat vaak trots en met een glimlach van oor tot oor naast Schallekie op de bok van het voertuig. Soms zette Schallekie hem zijn pet op, die hem tot over de oren zakte. Sjors miste het gebruik van zijn beide armen, Schallekie miste het gebruik van zijn geamputeerde been, en dat zorgde misschien wel voor een gevoel van verbondenheid. Het was mijn uitgestelde aanstaande wel eens opgevallen dat Sjors opvallend vaak het laatste ijsje won. Niemand van de kinderen die er iets van zei.
Het waren kleine, soms weinig, veel of soms alles zeggende straattoneeltjes.
Met gewone mensen, volwassen of daar gelukkig nog ver van verwijderd, met gewone levens, met gewone kleinigheden die voor sommigen grotigheden waren. Die het leven van alledag soms wat leuker maakten. Schallekie, Sjors, mijn aanstaande en de andere kinderen die bij elkaar kwamen op gewone dagen, in een rustige, doodgewone, Rotterdamse buurt. Die warm liepen voor de koude versnaperingen uit Schallekies witte, platte kar.
Cees zegt
Een mooie herinnering, ik herinner me Schallekie nog levendig ☺️