De kopermijn van Mes Aynak, een Chinees mijnproject in Afghanistan, zal naar verwachting binnenkort in gebruik worden genomen openen, wat de Taliban-regering een aanzienlijke inkomstenbron zou bieden. Op dezelfde plek echter ligt ook een eeuwenoude boeddhistische stad. Archeologen vragen zich af of deze wel beschermd kan worden, als het koper uit de grond wordt gehaald.
Mes Aynak huisvest mogelijk een van de grootste nog niet geëxploiteerde koperreserves ter wereld. De geschatte waarde is zo’n 50 miljard dollar. In 2007 kreeg het Chinese bedrijf China Metallurgical Group (MCC) van de toenmalige regering voor 3 miljard dollar een 30 jaar lange vergunning voor de mijn. Bewoners van dorpen rond de mijn hoopten op ontwikkeling en banen. Maar daar kwam tot nu toe weinig van terecht.
Een van de redenen voor de vertraging van de exploitatie was het werk van archeologen, die met spoed de boeddhistische stad hebben geprobeerd te redden. MCC gaf de archeologen drie jaar de tijd. Inmiddels is gebleken dat het niet om enkele beelden gaat, maar een enorm complex van tempels, bibliotheken en antieke koperwerkplaatsen, dat in historische waarde wordt vergeleken met de Romeinse stad Pompeï en Machu Picchu van de Inca’s. Alles op een verantwoorde manier uitgraven zou decennia kosten.
Uiteindelijk stopten de archeologen pas in 2019 met het werk. Afgelopen maand kondigde de Chinese ambassadeur in Kabul aan ‘binnenkort’ de kopermijn te willen openen, na het verplaatsen van waardevolle boeddhistische beelden. Wat dit betekent voor de bescherming van het erfgoed dat niet verplaatst kan worden, is niet duidelijk.