Gisteren stuurde Webman mij een berichtje. Vanaf zijn mobiele telefoon naar de mijne. We zaten samen in dezelfde ruimte, nog geen twee meter van elkaar af. Ik had hem gevraagd wat informatie op een velletje papier te zetten; ik had een pen en papier in gedachten, hij zijn mobiele telefoon. Een uur later zat ik op elektronische wijze zijn gegevens in te voeren op de site van een organisatie.
Communiceren blijft gelukkig, maar op een heel andere manier dan voorheen, vroeger had ik bijna geschreven. Ik schrijf nauwelijks meer een brief maar als er iemand jarig is stuur ik een leuke kaart met handgeschreven tekst. Dat weer wel. Ik bevind me op een middenweg wat dat betreft.
Toen ik pas journalist was waren er geen mobiele telefoons. Wel mobilofoons die door de PTT ingebouwd werden in de auto. Met onder de motorkap een luidspreker zodat ik ook buiten, tijdens een klus in het vrije veld, kon horen wanneer ik door een PTT-telefoniste werd opgeroepen. De Cornelis zevenendertigtweeentwintig (C3722) was de roepnaam. Nederland was toen verdeeld in zones qua ontvangst. In Groningen zat ik op een andere frequentie dan in Zeeland maar overal verbond de telefoniste- met wie ik ook praatje pot gesprekken voerden en af en toe ’s nachts een kop koffie dronk in het PTT-gebouw in Rotterdam, mij door met degene die mij belde. Het was best wel spannend om niet al te vaak bereikbaar te zijn.
Buiten de auto, in trein en bus, zeulde ik een enorme kast met aan de bovenkant drie lichtjes met me mee. In totaal konden zo zes mensen mij oproepen. Aan het apparaat was een levensgevaarlijke stalen antenne bevestigd van wel een meter lang. Praten kon ik niet met die semafoon. Alleen maar opgeroepen worden. Het was aan mij om te antwoorden, te reageren. Wel wat anders dan tegenwoordig nu zelfs mensen op straat, op de fiets, tijdens feestjes, altijd maar appen en bereikbaar willen zijn. Ze zijn boos als je niet reageert. Zo heeft elke tijd wel wat.