De hele dag staat er al een cd te draaien in de Kloosterbunker. De hoofdmonnik heeft een pop van een indiaan van tafel gehaald en op een kast gezet. ‘Give me hope, Joanna, hope Joanna’, zingt het hoofd luidkeels mee. We worden er mesjogge van. ‘Geef mij hoop, Jomanda’, proberen we een variant, maar dat valt niet in goede aarde.
‘Jongens, zei de hoofdmonnik, ‘we sturen wel elke dag mooie berichten en boodschappen de wereld in, in de hoop dat mensen er gelukkiger door worden, maar er is ook veel shit waar onze boodschap op afketst.’ Hij begon op te noemen: Verzorgingshuizen die die naam niet verdienen, werkloosheid, discriminatie en racisme, ultra rechts, ultra links, dreiging, milieurampen, de NS, ziekte en dood. Oorlog en vernietiging.
We werden er stil van. Maar, zei de monnik, als alles verdwijnt blijft de hoop over. Het is niet te koop, niet vast te pakken, het is geen gemoedstemming, het is niet zichtbaar, niet af te roepen, het gaat buiten alles om maar is ook heel persoonlijk. Hoop.
Hij begon te vertellen over de Hopi-indianen, een stam in Noordoost Arizona, USA. Er zijn er maar 18.000 van en ze zijn erg spiritueel. Die indianen, hebben respect voor alles wat leeft. Toen hij die stam bezocht, in een dorpje bovenop een berg- er zijn elf van die dorpen, werd hem gevraagd niet te fotograferen om de geesten niet te verstoren.
Het had er al zeven jaar niet geregend in dat gebied en toch waren de indianen hoopvol. Ze rekenden erop dat op een dag de regengod hen te hulp kwam. Het hoofd kocht van een indiaan een Kachinadoll, van hout en prachtig bewerkt. Hij zag de teleurgestelde gezichten van de andere indianen, dat de keus niet op hen gevallen was. Meer nog dan een boeddhabeeld is die Kachinadoll een teken van hoop voor de chef.
Moge iedereen gelukkig zijn, met name jij.
Vrede en alle goeds.
Moedig voorwaarts!