Dit jaar wordt er bij een dagblad een feestje gevierd vanwege het bestaan van een fusiekrant. En ik zal er niet bij zijn.
Ik was als voorzitter van de ondernemingsraad met mijn OR betrokken bij het samenvoegen van twee dagbladen die zo verschillend waren van aard en aanpak en mentaliteit dat het een wonder was dat tussen die twee een fusie mogelijk was. Zakelijk gezien misschien wel, door het letterlijk op een achternamiddag opkopen van ‘mijn’ dagblad ontstond een aaneengesloten verspreidingsgebied voor de nieuwe eigenaar. Wij waren een krant van het volk, de andere partij voor het volk, de abonnees. Opgestroopte hemdsmouwen tegen stropdassen en pakken.
Ik weet dat veel collega’s van ‘mijn’ krant X toen letterlijk ziek werden van alleen het idee al om te worden gefuseerd met die andere krant Y. Een huwelijk van twee partijen die niet bij elkaar pasten. Maar daar had de nieuwe eigenaar geen boodschap aan. Daar gold de macht van het kapitaal. Protesteren tegen de overname had weinig zin merkten de redactie en alle andere honderden werknemers van X al snel. De koop was gesloten.
Soms moet ik in het leven dingen doen die tegen alles indruisen waar ik voor sta. Zo ook deze fusie. De kopende partij had ruimte gehuurd in het Sprookjeshotel van de Efteling om met onze OR besprekingen te voeren over het tot stand brengen van de fusie. Ik geloof dat die onderhandelaars een of twee keer in dat hotel zijn verschenen en het daarna lieten afweten. Blijkbaar geloofden ze niet in sprookjes.
Wij gingen alleen maar niet eenzaam verder, voelden ons gesteund door deskundigen, de vakbond en onze achterban die we regelmatig bij elkaar riepen om bij te praten. Voor ons stond voorop dat er geen gedwongen ontslagen mochten vallen. Na maanden hadden we de contouren van de nieuwe organisatie, die we niet wilden, rond. Sommige werknemers hadden toen al het oude bedrijf verlaten en meer dan twintig drukkers kregen ontslag omdat ze niet wilden verhuizen. Zelf werd ik steeds depressiever.
Ik ben twee keer in het hoofdkantoor van de nieuwe organisatie geweest. Ik was op weg naar de grote redactiezaal maar keerde om, ziek van ellende. En voor een vergadering met de nieuwe samen gestelde OR.
Ik was een ongedwongen omgang gewend bij en met de directie van mijn ‘oude’ krant, een groot Rotterdams uitgeversconcern met landelijke kranten. Tussen de middag lunchten we in het bedrijfsrestaurant temidden van andere werknemers.
Na het tot stand komen van de fusie werd ik automatisch lid van de centrale ondernemingsraad van de nieuwe eigenaar. Ik heb daar één keer een vergadering bijgewoond. Tussen de middag gingen we lunchen in het bedrijfsrestaurant en ik zette me neer tussen de andere werknemers. Ho, sprak een ander COR-lid, we hebben een eigen ruimte. We gingen door een deur in een houten wand in het bedrijfsrestaurant waarachter tafels met wit linnen gedekt en serveerders in een soort livrei. Het was net een kwaadaardig sprookje.
Voordat ik in een psychiatrische inrichting voor journalisten met fusieangsten terecht kwam, kon ik als een van de laatste Nederlanders gebruik maken van een 57,5 jarige regeling, de VUT. Een uur of twee was ik de kluts kwijt na het vertrek maar toen overviel met een gevoel van grote vreugde, een soort wedergeboorte. Ik was vrij, eindelijk vrij. Bevrijd van die fusiekrant.
Die donkere periode in mijn en andermans leven zal ik nooit vergeten. Ik heb me altijd afgevraagd of ik er wel goed aan deed om als OR-voorzitter die fusie te begeleiden. Had ik niet op moeten stappen? Maar ik vond ook de verantwoordelijkheid voor mijn collega’s zwaar op mij drukken.
Eind dit jaar ontmoet ik ze weer, is er een reünie van ‘mijn’ krant. Je hebt zoet en zuur in het leven.
Moedig voorwaarts!