Er wordt aangebeld, ik verwacht een pakje met een cadeau voor mijn vriendin, kleindochter van zeevisser Thijmen, zij is dit jaar jarig. Dingdong, doet de bel, aan het ritme hoor ik dat de bezorger nog buiten staat, de deur voor de centrale hal. Als hij voor de deur van de Kloosterbunker zou aanbellen klinkt het dingdong anders, langzamer.
Ik loop naar de intercom om de bezorger te verwelkomen en weer dingdong. Ik pak de hoorn van de huistelefoon en roep: hallo. De lijn blijft dood. Ik druk op het knopje om de centrale deur te openen maar vrees het ergste. Personeelsleden van bodediensten blijven maar ten hoogste 30 seconden wachten. Ik loop de galerij op en wacht. Door de takken van de bomen voor de Bunker zie ik vaag een wit bestelbusje.
Er komt een man aangelopen over de galerij. Van ver weg roept hij: hoe heet u? Ik zeg dat ik hoofdmonnik Ha Hoek heet, een zelf bedachte naam. Dat klopt, zegt de man.
Hij staat vlak bij me en zegt: ‘U sprak niet tegen mij, ik had zo weg kunnen rijden.’ ‘Mag ik het uitleggen, vraag ik. De Kloosterbunker is een grote ruimte, op 29 december vorig jaar om 10.49 uur zijn mijn samengestelde delen door een vrouw in een scootmobiel bij Appie verpletterd. Ik loop met een stok. U belde twee keer, enkele seconden na elkaar, ik probeerde contact met u te maken maar de lijn bleef dood. Ik drukte op de knop deur open, dat was het.’
U sprak niet tegen mij, zei de man. Hij overhandigde mij de doos en liep weg. Fijne dag nog en tot een volgend keer, hoorde ik hem nog zeggen.
Ik vind het wel een mooie zin: u sprak niet tegen mij. Veel mensen doen dat niet meer in deze agressieve tijd. Het wordt gewoon. Het was de GSL-bezorger die mij daarover liet nadenken.
Moedig voorwaarts!