Afgelopen zaterdag had ik de plaat Teaser and the Firecat van Cat Stevens uit 1971 opgezet. Ik was de krant van die dag aan het samenstellen en verlangde ineens naar mijn hippietijd. Het was heerlijk om naar Stevens te luisteren. Morning has broken. De deur van het balkon van de Kloosterbunker stond open en Kloosterbunkerstad was door een virus woest en ledig en mensvrij zodat geen enkel verstorend geluid de Bunker binnen kon sluipen, dacht ik.
Stevens zong door tot ik een van buiten komend geluid waarnam. In eerste instantie dacht ik aan Heinkel bommenwerpers die Bunkerstad in de meidagen van 1940 platgooiden. Het zal toch niet… Ik draaide de Firecat weg en draaiorgelmuziek vulde de ruimte. De gebouwen rond de Kloosterbunker vormden akoestische wanden waardoor het geluid van het orgel werd versterkt en de Bunkerwijk introk.
Het gratis en lieflijk concert ergens op straat duurde ongeveer een kwartier. Mijn geest verstilde. Ik deed geen enkele moeite om het orgel en zijn draaiers te aanschouwen, te ontdekken, maar genoot van dit geschenk in een voor velen klote tijd. De blazers, drums en andere instrumenten waren goed te horen, alsof een heus orkest zich in de stadstuin had verzameld en liefde en geluk wilde delen. En ik dankte de opdrachtgever van dit mooie concert omdat alles met elkaar verbonden is.
Tegenwoordig zie en hoor je niet zoveel draaiorgels meer in de stad. En die er zijn zijn volautomatisch, worden aangedreven door een motor. Vroeger draaiden de orgeldraaiers zelf het orgel. Het waren markante figuren met armen als scheepstouwen. Als kind liep ik met de draaiorgels mee als ze door de wijk trokken. Vaak duwden de mannen zelf hun orgel voort, later stond er een paard voor. De orgeldraaiers maakten niet alleen muziek met die dikke orgelboeken met streepjes en gaatjes, maar verdienden er ook de kost mee. Met een mansbakje haalden ze geld op, meestal munten waarvan hele gezinnen moesten leven. Het bakje danste op de maat van de muziek.
In elke straat in de arbeidersbuurt woonde wel een geestelijk beperkt persoon, zoals Gekke Henkie, die naar buiten stormde als het draaiorgel de straat in kwam. En danste op de vrolijke klanken. Hij vond het niet erg om Gekke Henkie genoemd te worden. Gekke Henkies woonden gewoon thuis, er was nog geen GGZ die zich met hen bemoeide. Mensen droegen toen ook gewoon ziekenfondsbrilletjes.
Moedig voorwaarts!
Henk van Kalken zegt
Leuk. In Rolkofferstad hadden we vroeger een orgelman, Japie Groenteman, compaan van Meneer Dikkes, die vaak danste op muziek van zijn orgel en soms dames aanklampte om een walsje mee te doen. Japie was een beetje verlicht, denk ik.
Michel Ball zegt
Leve het draaiorgel !