Boeddha ontwikkelde ruwweg tussen 480 en 400 voor Christus een geheel eigen levensleer. Het was een bruisende tijd aan de oevers van de rivier de Ganges in Noordoost India, vol debat tussen intelligente filosofen. Boeddha droeg daaraan bij, maar ontleende ook ideeën aan zijn omgeving. Hoe zag de spirituele en intellectuele wereld eruit in de tijd dat de Boeddha er in rondliep?
Brahmanen maakten er op religieus gebied de dienst uit. Het Brahmanisme was naar het Gangesgebied gebracht door een nomadisch volk, de Aryers, afkomstig uit de grensgebieden Oost-Turkije, Zuid-Rusland en Noord-Iran.
Religie was gebaseerd op de Veda’s, een verzameling voorschriften, riten, gewijde teksten, spreuken en lofzangen met een magische strekking. De Veda’s waren van oorsprong mondelinge overleveringen die later hun neerslag zouden krijgen in de Brahmana’s en Upanishaden. Er zijn twee Upanishaden van voor de tijd van de Boeddha. Brahman wordt erin gezien als de onderliggende kracht van de gehele kosmos en als identiek met Atman, het universele zelf dat diep in de menselijke geest te vinden zou zijn. In de Upanishaden is sprake van reïncarnatie, ofwel wedergeboorte. Wie zijn ware zelf doorzag hoefde niet meer te reïncarneren. De kwaliteit van iemands daden, karma, bepaalden de kwaliteit van de wedergeboorte.
Tijd voor hervormers
De tijden veranderden rond 400 voor Christus in India snel. Er waren regelmatig buitenlandse overheersers. Verstedelijking zette de traditionele waarden uit kleine dorpsgemeenschappen op scherp. De weerstand tegen de Brahmanen groeide. Ze eigenden zich op grond van hun afkomst het alleenrecht op hoogstaande spiritualiteit toe. Ook stelden ze dat ze op grond van hun kaste beter wedergeboren zouden worden dan Indiërs uit andere, lagere kasten. Dat, en hun dierenoffers, zette steeds meer kwaad bloed.
De heersende ideeën uit de hierboven genoemde Brahmana’s en Upanishaden werden heftig bediscussieerd. De discussies gingen tussen de Brahmanen en filosofen genaamd Samana’s. Maar ook de Samana’s onderling konden er wat van. Ze leken op de vroege Griekse filosofen in hun onafhankelijke manier van doen en denken. Ze zwierven vrij van familiebanden rond en leefden van aalmoezen. De Samana’s waren eigenzinnig, met als gevolg dat er een rijk palet aan religieuze stromingen ontstond.
In christelijke terminologie gesteld, zijn de Samana’s te vergelijken met protestanten die aan het eind van de middeleeuwen opstonden tegen misstanden in de katholieke kerk.
Vijf groepen Samana’s
De drie belangrijkste groepen Samana’s waren de Jaïnisten, de Ajivika’s en de boeddhisten.
Twee kleine groepen Samana’s waren de Materialisten en de Sceptici. De Materialisten erkenden alleen wat ze konden waarnemen. Karma en wedergeboorten hoorden daar niet bij. Ze gingen voor een evenwichtig leven met eenvoudige geneugten en bevredigende menselijke contacten. De Sceptici geloofden dat kennis onmogelijk was. Ze gingen zo ver dat ze zich zelfs niet bekwaam achtten om de standpunten van anderen te bekritiseren. De onderliggende gedachte was dat, dat je pas gemoedsrust zou ervaren als je je nergens mee verbond.
Jaïnisme
De grondlegger van het Janïnisme was Mahavira ( 599-527 BCE). Het Jaïnisme liet en laat ( de stroming bestaat nog steeds) zich hoofdzakelijk kennen als een oude traditie van geweldloosheid. Het doel van het Jaïnisme als spirituele praktijk is de verwijdering van het karmisch materiaal dat de ware natuur versluiert en het daardoor gebonden houdt aan de cyclus van wedergeboorte in de materiële wereld.
Het gevolg hiervan is moksa, ofwel bevrijding van wedergeboorte. De ethiek van ahimsa is hierin een kernbegrip. Het staat voor de afwezigheid van de – bewuste of onbewuste- verleiding om kwaad te berokkenen aan enig ander levend wezen. Dit gold zelfs de allerkleinste wezens, vandaar het bekende beeld van monniken met een doek voor hun mond om insecten te verhinderen naar binnen te vliegen en te sterven. Monniken hadden ook een vegertje om hun pad te ontdoen van dieren die ze anders dood zouden trappen. De Jaïnisten doen vijf geloften: geweldloos zijn, waarheidsgetrouw, niet stelen, seksuele onthouding, bezitloosheid. Jaïnisten beschouwen het bestaan als complex en pleiten derhalve voor verdraagzaamheid tegenover andere religies en andere standpunten over het leven.
Ajivika’s
De Ajivika’s gelden als een obscuur clubje Samana’s. Het fundamentele principe in de Ajivika filosofie was lot of voorbestemming. Oorzaak en gevolg of vrije wil speelden in deze filosofie geen rol. Lotsbestemming wel. De wereldorde lag vast. Iedere ziel legde dezelfde rit af. Het rijpingsproces van de mens voltrok zich zoals een plant groeide. Ascese werd als verheffende levenswijze gezien. Versterven door dorst droeg volgens de Ajivika’s bij aan het bevorderen van het laatste leven. Goed versterven, met andere woorden, zou helpen om niet meer terug te keren in de reïncarnatiecyclus.
Boeddhisme
Uit de beschrijving van de belangrijkste religieuze Indiase stromingen van rond 400 voor Christus mag met een gerust hart geconcludeerd worden dat er veel sporen van terug te vinden zijn in het boeddhisme. En vice versa. Ik noem de belangrijkste:
Voor alle genoemde religieuze stromingen geldt dat ze in hun denken beïnvloed zijn door de oudste religieuze geschriften, de Veda’s, Brahmana’s en de Upanishaden.
Boeddha en Mahavira komen beiden uit edele families; van beiden én van Gosala wordt gemeld dat ze geboren zijn in een opvolging van wijze mannen.
Er is een parallel tussen het als identiek beschouwen van de absolute wereldziel Brahman en de individuele ziel Atman, en de Indische – en dus ook boeddhistische- eenheidsleer. Door het uitdoven in het Brahman raakt de mens verlost. Zowel in het hart het boeddhisme (Nirvana) als het Jaïnisme (moksa) zien we deze heilsgedachte terug.
Er is een weg om het heil te bereiken. Daar zijn alle genoemde stromingen het over eens. De vier edele waarheden in het boeddhisme beschrijven ze. De weg ernaartoe heet het achtvoudig pad. Dat bestaat uit: juiste zienswijze, juist besluit, juist spreken, juist gedrag, juist levensonderhoud, juiste inspanning, juiste aandacht en juiste meditatie. Ter vergelijking: het Jaïnisme kent ook zo’n set van leefregels, geformuleerd in de vijf geloften.
De werking van het karma, de wet van oorzaak en gevolg en de hieruit voortvloeiende vrije wil, zien we bij Brahmanen, Jaïnisten en boeddhisten.
Ascetisch leven en meditatie als bijdrage aan een gunstige wedergeboorte en uiteindelijk aan het bereiken van Nirvana, de zalige toestand van ontdaan zijn van aards verlangen, wordt breed gedeeld.
Een scheppende God ontbreekt in het wereldbeeld van boeddhisten, Jaïnisten en Ajivika’s.
Natuurlijk zijn er ook belangrijke verschillen tussen de Indiase religieuze stromingen van rond 400 voor Christus. Boeddhisme onderscheidde zich door een weg van het midden te kiezen en de extremen uit andere groepen te verwerpen. Een ander belangrijk verschil is dat het boeddhisme reïncarnatie omarmde, maar tegelijk een persoonlijke wedergeboorte verwierp. Het boeddhisme erkent geen ziel en derhalve geen zielsverhuizing.
Orandajin zegt
Leuk informatief artikel. Bedacht voor het schrijven.
Orandajin zegt
Ik bedoel natuurlijk bedankt…
Barbara zegt
Was één van de belangrijkste verschillen tussen het boeddhisme (avant la lettre) en de bestaande religies in de tijd van de Boeddha niet, dat de Boeddha geen waarde hechtte aan afkomst? Dat zijn sangha, in tegenstelling tot die van andere religieuze leiders van zijn tijd, voor iedereen openstond, zelfs voor vrouwen? hij was bepaald revolutionair in die openheid en toegankelijkheid. En het maakte hem met voorsprong populair.