Ik wil niet van mezelf beweren dat ik een feestganger ben. Toch werd ik jaren geleden alweer door een grote carnavalsvereniging in een kleine provinciestad in Brabant uitgenodigd om tijdens het carnaval in een jury plaats te nemen die dweilbands moest beoordelen. Ik wist niet wat dweilbands waren, heb geen verstand van carnaval, haat mensen die een paar dagen per jaar lollig moeten doen. Kortom, ik was totaal ongeschikt maar wilde de uitnodiging ook niet afslaan omdat ik me wel vereerd voelde, ik zag me al zitten achter een tafel met de duim omhoog of omlaag. Jopie manpower.
Het liep wat anders. Ik betrad de schouwburg. Waar is je kiel, vroeg de voorzitter van de jury. Omdat ik goed voor de dag wilde komen had ik een net streepjespak aangetrokken met stropdas. Kiel, vroeg ik. Ja, kiel, zei de vrouw. Hij heeft geen kiel, zei ze verontwaardigd tegen de in boerenkiel met rode zakdoek geklede juryleden. Heeft hij geen kiel, hoorde ik ze zeggen. Paniek brak uit. Welke zot hadden ze in godsnaam uitgenodigd? Ik maakte echter geen aanstalten om op te stappen en even later zat ik met een zwaar Perzisch tafelkleed waarin ze een gat hadden geknipt zodat het hoofd er door kon maar het toch moeilijk ademen bleek, achter de tafel. Totaal voor gek. Dan moet het toch erg zijn als je opvalt temidden van een menigte vreemd uitgedoste mensen.
De dweilbands begonnen te spelen, veel hoempapageluid. Daarna kwam de jury bijeen om te beslissen. Ik koos voor band Z, de andere juryleden zeiden dat ze vooraf al hadden afgesproken dat band B de winnaar zou worden. Hoe was het, op het feest, vroeg mijn vrouw. Welk feest, antwoordde ik totaal gedesoriënteerd en met het tafelkleed nog om. Vanaf dat moment heb ik nooit meer een uitnodiging voor wat en wie dan ook aangenomen.