Zaterdag was ik met mijn vriendin, de kleindochter van zeevisser Thijmen, in een medisch gasthuis bij een achterneef of oudoom van mijn vriendin. Dat is niet helemaal duidelijk. Het maakt ook niet uit, het gaat om de mens.
Hij is honderd jaar en een paar maanden oud, leefde nog totaal zelfstandig in zijn eigen huis, maar viel een paar weken geleden. Niks gebroken gelukkig maar wel onder de blauwe plekken. Hij verblijft nu in het gasthuis zodat de artsen hem weer lopend kunnen krijgen, al vertrouwen zijn dochter en kleinzoon dat totaal niet. Ze ontdekten pillen in een medicijnpotje van het gasthuis om hun (schoon)vader rustig, lees suf, te houden, want ze houden daar niet van mondige cliënten. De dochter bewaart de noodzakelijke pillen nu in haar handtasje en geeft die als het tijd is. Ze heeft een persoonsgebondenbutgetprodedure (PGB) opgestart zodat ze haar vader mee naar huis kan nemen en hem daar verzorgen.
We zitten tegenover elkaar, op het terras van de instelling. Ik vraag aan de honderdjarige in de rolstoel hoe hij zich voelt, hoe het met hem is. ‘Ik zit’, zegt hij en zwijgt verder.
In twee woorden geeft hij zijn situatie weer. ‘Ik zit’. Een mogelijk kantelmoment. Nu het nu. Ik knik.
Moedig voorwaarts!