Bevestigen of ontkennen? Ont-kennen. Een lemma uit de weetnietkunde1.
Het zelfstandig naamwoord ‘apofase’ is afgeleid van het Griekse apophasis, ‘ontkenning’, en wordt in onze taal nauwelijks gebruikt.
Het bijvoeglijk naamwoord, apofatisch, wel.
‘Apofatisch’ betekent ontkennend, in tegenstelling tot ‘katafatisch’, bevestigend. Een apofatische manier van spreken of schrijven gebruik je om datgene aan te duiden wat je slechts kunt omschrijven door te zeggen wat het niet is—het onzegbare, het ondenkbare, het onbenoembare, het onuitsprekelijke, het ondefinieerbare, het ongrijpbare.
De apofatische benadering van God heet in de mystiek de via negativa (in tegenstelling tot de katafatische benadering of via positiva) en in het hindoeïsme neti neti—niet dit, niet dat.
Zo schrijft Pseudo-Dionysius de Areopagiet in een van de beroemdste voorbeelden van de via negativa, het tractaatje Over mystieke theologie, hoofdstuk IV:
En zo spreken we uit dat de oorzaak van alles, die boven alles is, niet zonder zijndheid is en niet levenloos en niet geestloos, en ook niet lichaam is; dat zij niet houding en niet vorm en niet kwaliteit of kwantiteit of massa heeft; en niet op een plaats is; en niet zichtbaar is, en niet zintuiglijke aanraking toestaat; en ook niet zintuiglijk waarneemt en niet zintuiglijk is; en ook niet ordeloosheid bezit en verwarring omdat ze verstoord wordt door de aandoeningen van het materiële; en dat zij niet onmachtig is omdat ze onderworpen is aan de wisselvalligheden van het zintuiglijke; en niet licht ontbeert; en zij ook niet verandering of vergaan of deling of beroving of vervloeiing en niet iets anders dat het zintuiglijke toekomt is of bezit.
In het boeddhisme heeft de apofase de gedaante aangenomen van niet-zelf (anatman) en leegte (sunyata).
Leegte wordt door sommige boeddhisten opgevat als een transcendente werkelijkheid (dé leegte), door andere als een eigenschap van de alledaagse werkelijkheid (afhankelijk ontstaan).
Schoolvoorbeelden van apofatische teksten uit het mahayana-boeddhisme zijn de Diamantsoetra en Zeventig verzen over de leegte van Nagarjuna:
Vergankelijk bestaat niet, onvergankelijk bestaat niet, niet-zelf bestaat niet, zelf bestaat niet, onzuiverheid bestaat niet, zuiverheid bestaat niet, geluk bestaat niet en lijden bestaat niet. Daarom bestaan er ook geen onjuiste zienswijzen. Derhalve bestaat er geen onwetendheid gebaseerd op onjuiste zienswijzen. Zonder onwetendheid ontstaat er geen karma. Zo ook voor de andere tien oorzaken van het lijden.
(verzen 9 en 10)
Ook van een methodiek of een filosofie kun je zeggen dat zij apofatisch is.
Denk maar aan de socratische vraagmethode in de Dialogen van Plato of aan de deconstructie in het postmodernisme.
Apofatisch zijn tevens mijn dwaalteksten2, die gewoonlijk bestaan uit een reeks of hiërarchie van ontkenningen of tegenwerpingen.
De obstinate apofase van een radicaal niet-weten heeft alleen niet tot doel het ongrijpbare, het onzegbare, het onkenbare aan te duiden, maar de aandacht te vestigen op het niet grijpen, niet zeggen, niet kennen, niet duiden zelf.
Dwaalteksten zijn daarvan een demonstratie.
Niet weten is een werkwoord.
Ik ben niet geïnteresseerd in het ongrijpbare maar in niet-grijpen; niet in het onzegbare maar in niet-zeggen; niet in het onkenbare maar in niet-kennen; niet in het onduidbare maar in niet-duiden.
Daarin zit voor mij de bevrijding; de rest is kosmologie.
Dwaalteksten verwijzen dus niet naar een of andere onkenbare transcendentie en/of immanentie, zoals het ware zelf of je oorspronkelijke gezicht of het eeuwige heden of het absolute of de leegte of de boeddhanatuur of het numineuze of het mysterie of het ene of de non-dualiteit of de oorspronkelijke geest of de godheid of het bewustzijn of het zijn.
Omdat ik het allemaal niet meer weet, maar dan ook helemaal niet meer, dit ook niet, ben ik niet in staat om zelfs maar één zinvolle uitspraak over deze kwestie te doen, apofatisch, katafatisch of anderszins, of over welke filosofische, religieuze of spirituele kwestie ook.
Afatisch is wat ik ben—met stomheid geslagen.
Al zou je het soms niet zeggen.
Waarnaar verwijzen dwaalteksten wel?
Naar zichzelf.
Naar datgene wat ze doen en waartoe ze uitnodigen:
Dwalen.
Verdwalen.
Ver dwalen.
Zo ver als je durft.
Steeds een stukje verder.
Weg van alle weten en niet-weten.
Weg van alle hokjes, hekjes en haakjes.
Weg van alle woorden en gedachten, ook deze.
Weg van alle bevestigingen en ontkenningen, ook deze.
Voor menig lezer een vieze tegenvaller, voor de schrijver een onuitputtelijke bron van vreugde.
1. Onder een dwaaltekst versta ik iedere tekst die, ongeacht zijn lengte en vorm, een radicaal niet weten tot uitdrukking brengt. Tegen de stroom in bewegen dwaalteksten zich van de oplossing naar het probleem, van het antwoord naar de vraag, van de conclusie naar de premissen, van de stelling naar de onderstellingen, van begrip naar onbegrip, van zekerheid naar twijfel, van helderheid naar troebelheid, van vasthouden naar loslaten, van weten naar niet-weten—en daar dan weer voorbij.
Een dwaaltekst in de vorm van een woord of uitdrukking (‘only kidding‘, ‘wetend niet-weten’) noem ik een dwaalwoord, een dwaaltekst in de vorm van een sententie (‘De Grote Weg is niet moeilijk voor wie hem kwijt is’) een dwaalspreuk, een dwaaltekst in de vorm van een dialoog, interview of correspondentie een dwaalgesprek, en zo voort.
Dwaallicht is het licht van niet weten dat een dwaaltekst doorstraalt. Natuurlijk bij wijze van spreken.
2. Weetnietkunde: vergelijking van filosofische, religieuze en spirituele begrippen die verwantschap vertonen met niet-weten.
Deze tekst maakt deel uit van Zondagskindjes, een serie teksten over niet-weten die geen deel uitmaken van een serie.