Er leefde ooit een grote wijze met een buitengewone spirituele kracht, die alle wereldse wensen van de toegewijden die hem opzochten, kon vervullen. Ze vroegen om een kind, een baan, een goed huwelijk, genezing, enzovoorts. Een van zijn naaste leerlingen vroeg eens verwonderd: ‘Maharaji, waarom geef je de mensen alles wat ze vragen, terwijl het allemaal zulke betrekkelijke, vergankelijke dingen zijn?’ De wijze antwoordde: ‘Ik geef ze nu alles wat ze maar verlangen, in de hoop dat ze ooit zullen vragen om wat ik ze het liefste zou geven.’
In Bukkokuji kwamen twee werelden samen. Er was de wereld van de tempelbewoners die intensieve zentraining ondergingen vanuit hun streven naar bevrijding, naar diep inzicht. Zij werden aangemoedigd om ieder werelds verlangen los te laten, lichaam en geest te overstijgen. Dan was er ook de wereld van de bezoekers uit de omgeving, die gewoon hun wereldse leven hadden, met familie en werk en alle bijbehorende zorgen. Zij kwamen soms voor een kort moment van devotie naar de tempel, soms voor een paar wijze woorden van de zenmeester of soms ook om een zegen voor succes of gezondheid. Zo af en toe trok roshisama speciaal zijn mooiste robe aan, om bijvoorbeeld een gloednieuwe auto te zegenen onder het reciteren van oude boeddhistische bezweringen. Dat moest het gevaar afwenden dat de trotse eigenaar ooit brokken op de weg zou maken. Het was een vreemd gezicht om roshisama in zijn traditionele, zijden gewaad om het verse industriële product heen te zien dansen. Maar hij deed het vol toewijding en liefde.
Bij de stedelingen leek hij er geen probleem mee te hebben om hun wensen te ondersteunen. Maar wanneer wij zenstudenten maar de minste gehechtheid toonden, konden we een strenge berisping verwachten. Ons doel moest hoger zijn dan het zoeken van comfort en genoegens! Daar mochten we niet in blijven hangen, we zouden er vrij van moeten zijn. Er bestaat een veel grotere, onveranderlijke vreugde dan welk materieel bezit ook, welke omstandigheid ook, ons geven kan. Het verlangen naar dit niet-wereldse, onvoorwaardelijke geluk zou je wel moeten volgen, tot je tenslotte zelfs dit verlangen achter je laat.
Er was een wat oudere Japanse dame, laten we haar Suzuki-san noemen, die de tempel trouw bezocht en altijd iets meebracht – een lekkernij voor iedereen of een gehandwerkte versiering voor de tempel. De monniken schonken haar dan een kopje thee en luisterden beleefd naar haar verzuchtingen over het leven. Het was een eenvoudige, goeiige vrouw die er graag op los babbelde. Ze maakte zich vooral zorgen om haar zoon, die een gezinnetje met jonge kinderen had, maar niet in staat was een gewone baan te vinden. De monniken en soms roshisama zelf luisterden vol mededogen naar haar verhaal. Als de thee gedronken was, ging ze er voldaan weer vandoor met haar grote boodschappentas. Op haar weg naar buiten door de tempelpoort, knikte en zwaaide ze iedereen uitbundig toe.
Op een dag begonnen we plotseling elke vroege ochtend bezoek te krijgen van een enigszins verwaarloosd uitziende man. Hij had een verlegen en onbeholpen voorkomen, zijn kleren een beetje gehavend, zijn haren ongekamd. Elke dag begaf hij zich naar de Kannondo (de kleine tempel van Kanzeon) waar hij lange tijd voor het altaar kon staan kijken en buigen, zijn handen in gassho. Dit bleek Suzuki-sans zoon te zijn. Zijn bezoeken hadden iets ontroerends.
Na verloop van tijd bemerkten de monniken wel, dat er dana uit de Kannondo verdween. Bijna dagelijks kwamen er bezoekers naar de tempel die traditionele donatie-enveloppen en munten bij het altaar neerlegden als offergave. Die bleven uit respect altijd een paar dagen of weken onaangeraakt liggen, voordat ze eindelijk ingezameld werden. Maar nu vermisten daar steeds opnieuw enkele van. Een verband met de plotselinge devotie van Suzuki-sans zoon werd tenslotte onvermijdelijk gelegd.
Maar niemand zou er iets van durven zeggen. Men wilde de lieve Suzuki-san er niet mee kwetsen, haar die schok en schaamte niet aandoen. De monniken hadden het liefst de dana voor de tempel veilig gesteld door steeds alle muntjes en enveloppen snel te incasseren, maar roshisama vond dat niet goed. Hebzucht en gehechtheid mochten geen leidraad zijn. Zo duurde de situatie voort; de verlegen zoon bleef stilletjes komen en gaan, en met hem de enveloppen en muntjes van het altaar.
Er moest een diepere zin zijn in roshisama’s besluit om het zo te laten. Mogelijk was dit wel de mooiste manier om de dana van de hele gemeenschap te benutten, in het ondersteunen van een arme sloeber en zijn gezin. De compassie won hier, juist in de Kannondo, de tempel van de bodhisattva van mededogen. Het antieke beeld van Kanzeon (Kannon) keek vanachter het altaar stil en liefdevol op alle bezoekers toe, wie ze ook waren.
Even onverwacht als zijn frequente komst ooit begonnen was, verdween de schuchtere zoon van Suzuki-san na enige tijd weer uit ons zicht en liet de Kannondo voortaan onbezocht. De rust keerde terug. Suzuki-san zelf bleef wel geregeld langskomen om ons te verwennen met haar cakes en felgekleurde naaisels, en ze babbelde er nog altijd ongedwongen op los. Er moet iets in Bukkokuji geweest zijn dat haar bleef trekken; misschien de rust, de liefde van roshisama, of was het ook, dat ze haar liefde aan ons kwijt kon.
Drona Pantjoe zegt
Hare Krishna
een mooie verhaal,
Mevr. Suzuki zegt niks en vraagt niks om zijn zoon te redden, want dat zou je wel gedaan kunnen hebben,
1. dat de Mevr. weet wat Karma inhoud.
2. als Mevr. Suzuki haar zoon had gelopen door met de Zen meester te praten, zou hij wel geholpen zijn. maar je komt niet
van je Karma af. betekent dat de zoon de volgende leven zijn Karma moet afmaken,
hij lijdt nu, en dan is het volgende leven goed.
Hare Krishna