De kaisando (‘hal van de stichters’) van Bukkokuji stond vol met gedenkplaten inclusief een groot portret van roshisama’s leraar Daiun Sogaku. Er hing ook een vreemd stuk hout aan de muur. Roshisama vertelde graag het verhaal achter dit stuk hout, dat hij met groot respect behandelde.
In de beginjaren, toen hij maar pas de tempel Bukkokuji betrokken had, klom roshisama geregeld de berg op om hout te sprokkelen. Deze berg was erg steil en van een brokkelig gesteente, en zodoende niet overal dicht begroeid. Op een dag stond hij bovenaan een helling waar hij met een grote omweg terecht gekomen was, en bedacht zich, dat het wel veel sneller zou zijn om recht omlaag af te dalen naar de tempel. ‘Ik had toen eigenlijk nauwelijks verstand van of ervaring met bergbeklimmen’, zei roshisama ironisch, ‘dus ik meende dat dat wel kon.’
Hij zette een paar stappen omlaag en begon toen opeens te glijden, met zijn rug tegen de berg. Hij verloor alle grip langs de steile wand, die ook geen enkele houvast bood. De stenen brokkelden af achter zijn rug en benen en hij gleed steeds sneller omlaag. Tenslotte viel hij bijna vrij door de lucht.
‘Het enige’, vertelde roshisama, ‘wat er op dat moment door me heen ging, was: “Ik mag nooit egoïstisch zijn”.’
Ergens onderaan de helling kwam zijn lichaam plots tot stilstand op een kale tak die uit de bergwand stak. Beduusd hing hij daar een paar ogenblikken. Toen speurde hij met zijn blik omlaag en zag dat het nog maar een paar meter tot de grond was. Toch geen aantrekkelijke route op dat moment. Hij keek eens verder om zich heen en zag in de verte een paar mannen aan het werk op het rijstveld. Na een korte overweging om ze te hulp te roepen, bedacht hij, dat dat te gênant zou zijn. Dus liet hij zichzelf langzaam en voorzichtig van de tak af glijden, langs de helling naar de veilige grond.
De komende dagen en weken kwam hij elke dag terug om de tak te bedanken. Hij zong er soetra’s voor, met zijn handen in gassho.
‘Er zijn zoveel momenten geweest dat mijn leven op wonderbaarlijke wijze gered werd,’ legde hij uit. ‘Het is dankzij, dankzij alles dat we bestaan.’
Toen de tak tenslotte verdorde, nam roshisama hem mee naar de tempel en bewaarde hem als een relikwie. Een symbool van zegen, gratie, verbondenheid.
Hoeveel mensen zouden denken ‘ik mag nooit egoïstisch zijn’ als zij langs een berg omlaag tuimelen?
Maar roshisama drukte ons dit geregeld op het hart: ‘Zet anderen altijd voorop! Laat je egoïstische instelling varen!’ Misschien juist omdat dit zijn motto was, werd hij steeds opnieuw gered. Want wie zelfloos en liefdevol in het leven staat, is kostbaar voor iedereen. Dat is de wet van ‘niets is gescheiden’.