De tempel bestond bij gratie van de talloze donaties die mensen van heinde en verre kwamen brengen. Geregeld werden er grote zakken rijst gebracht, dan weer dozen met noedels of een halve oogst wortelen. Ook alles wat men niet meer kon verhandelen, kwam bij de tempel terecht.
Zo ontvingen we in de zomer hele kratten met bultige tomaten die om esthetische redenen niet verkocht konden worden, overschotten aan kool, waterige pompoenen, daikon (rettich) of bittere sinaasappels. Soms met honderden kilo’s tegelijk. Dan brak er een tijd aan van eenkleurig eten: bijvoorbeeld wortelsoep, wortel-pekels, wortelsalade en dan nog maar eens wortelsoep.
Roshisama kwam meestal naar beneden om zo’n schenking te bewonderen. Hij knikte dan zachtjes en liet zijn ogen liefdevol langs de groenten dwalen, terwijl wij met zijn allen ons best deden om de hele berg te wassen, te sorteren en te verwerken.
Er waren soms ook andere donaties van meer luxueuze aard, als iemand de bewoners wilde verwennen. Op de twaalfde van de maand kregen we bijvoorbeeld steevast verse walnotenbroodjes, of soms kwam er opeens een lading kleefrijst in bamboebladeren gewikkeld of een lokale zeewier-lekkernij. Voor ons westerlingen niet altijd iets om op af te rennen, maar de Japanse bewoners smulden er zichtbaar van.
Je kon de devotie van de schenkers voelen. Het gebeurde wel eens, dat een gast die iets had meegebracht, je aansprak met gevouwen handen en een buiging: ‘Dankjewel voor je zenbeoefening!’
Ik voelde me dan eigenlijk een beetje beschaamd. ‘Weet je wel hoe lastig ik zazen vind en hoeveel egocentrische gedachten ik nog heb?’ dacht ik dan bij mezelf. Ik voelde me geen haartje heiliger dan de bezoekers. Maar ik vouwde mijn handen en bedankte terug uit de grond van mijn hart. ‘Domo arigato gozaimasu!’
Isshin: één geest, één hart.
Deze liefdevolle houding van de schenkers kwam voort uit het wijze besef dat we niet gescheiden waren. Terwijl de mensen buiten in het dorp hun eigen levens leidden en hun families onderhielden, spanden wij ons in de tempel in om onze geest te kalmeren en de weg van de Boeddha te realiseren. Direct of indirect voor het welzijn van iedereen.
Deze Japanse mensen leefden vanuit een traditioneel geloof in karma-verbintenis. Wie de tempel steunde, zuiverde daarmee zijn eigen karma. Dana (vrijgevigheid) zuivert immers het hart.
Dit gaf me soms veel moed en energie: ik wist dat ik het niet alleen voor mezelf deed, maar ook voor hen, voor alle levende wezens.
Samu-e
Op een mooie dag kreeg roshisama bezoek van een wat stuntelig ogende zakenman in een ouderwets pak, die een naaiatelier in een andere stad scheen te hebben. Roshisama had een heel lang gesprek met deze meneer, misschien ging het over problemen in de familie, of was het iets diep spiritueels?
Hoe dan ook wilde deze volgeling graag een groot gebaar aan de tempel maken: alle bewoners zouden van hem nieuwe samu-e krijgen, zwarte katoenen zen-pakken. Het was december, het begon koud en stil te worden in de tempel, we waren nog met een man of twintig en met deze donatie voelden wij ons enorm verwend.
De meesten van ons droegen bij elkaar geraapte, tweedehands samu-e. Buiten bij de waslijnen stonden een paar grote tonnen gevuld met door gasten achtergelaten kleding. Daar was altijd wel iets te vinden voor je outfit: bijvoorbeeld een versleten linnen top of een vaal-zwarte broek met net iets te korte pijpen; altijd wel min of meer goed genoeg om in rond te lopen. Maar nu kreeg ieder zijn of haar op maat gemaakte pak! Het eerste wat gedaan moest worden, was onze precieze maten opmeten. Armen wijd, van pols tot pols, binnen- en buitenlengte van de benen, enzovoorts. Zo stonden we ‘s avonds in het halfdonker in de Dharmahal en noteerden vlijtig elkaars maten op losse formulieren. Die werden ingezameld en toen was het afwachten.
In het nieuwe jaar, toen we het al bijna vergeten waren, kwam er een telefoontje van het atelier: de pakken waren af. Het was nog een hele klus geweest, vertelde de schenker, maar de medewerkers hadden er hard aan gewerkt. Er was alleen één klein probleem: alle formulieren waren door elkaar geraakt, en het was niet meer te achterhalen welk kledingstuk bij welke naam hoorde. Zouden we dat alsjeblieft misschien zelf uit kunnen zoeken?
Dit verhaal ging gepaard met vele malen gomen nasai, onegaishimasu en sumimasen: talloze verontschuldigingen. Ik kon ze horen door de hoorn, die de dienstdoende monnik aan zijn oor hield. Deze deed glimlachend, met een twinkeling in zijn ogen, zijn best om de beller helemaal gerust te stellen. We moesten er allemaal zachtjes om grinniken.
Toen de zending tenslotte aankwam, verzamelden wij ons in kleine groepjes in de hal en gaven de kledingstukken door: die broek past jou vast wel, en zijn deze mouwen lang genoeg voor jouw armen? Het was een intiem en kameraadschappelijk samenzijn.
‘Banmotsu ittai naru’ – de talloze dingen zijn één lichaam – zei roshisama vaak. Dat bewees zich keer op keer op allerlei manieren. We bewogen nu waarlijk als één lichaam – met heel veel ledematen. Uiteindelijk had iedereen een volledige set, en het leek eigenlijk niet zoveel uit te maken of het precies de jouwe was, want alles zat lekker ruim.
Ik voelde me heel stoer in het dikke katoen, de poffende mouwen en ruime broekspijpen. Bij elke stap gedragen door de wijsheid van roshisama en de devotie van deze vrijgevige zakenman.