Voor de ingang van Bukkokuji stond een klein, open schuurtje voor de fietsen van de tempel.
Niet alle fietsen waren bruikbaar, merkte ik. ‘Allemaal kapot gegaan’, legden de monniken mij uit. Nieuwsgierig geworden, besloot ik het op een dag eens nader te onderzoeken. Zo ontdekte ik, dat het enige euvel van die onbruikbare fietsen meestal slechts een lekke band was. Naar mijn maatstaven geen ‘kapotte’ fietsen te noemen.
De volgende vrije dag zocht ik (op een goede fiets) de hele stad af, tot ik in een grote doe-het-zelf-zaak eindelijk een doosje bandenplakspullen ontdekte. Ik nam het mee terug naar de tempel en liet het opgetogen aan de hoofdmonnik zien. Daarmee verwierf ik zijn toestemming om mij tijdens de werkperiode over de fietsen te ontfermen.
Wat voor mij als Nederlander een vanzelfsprekendheid was, werd door de Japanse bewoners als een heel bijzondere vaardigheid gezien: een fietsband plakken. Mettertijd oefende ik me, naast het plakken, ook nog in het fietsbellen vastzetten, versnellingen en kettingen spannen en banden verwisselen. Ik zat soms enorm te priegelen en moest het geregeld overdoen; ik deed er eindeloos lang over. Maar er was geen enkele haast en ik had er plezier in. Zo werd ik de jitensha-shuriko, de parttime fietsenmaker van de tempel.
Een van de keren dat mijn moeder uit Amsterdam op bezoek kwam, voegde zij zich bij me en bracht me overnieuw de fijne kneepjes van het plakken bij: de lijm moest niet te nat zijn, niet te droog, maar net beginnen te ‘pikken’, dan mocht de plakker erop. Ze had ook nog een zak tulpenbollen meegebracht, die we om het schuurtje heen plantten. Little Holland in Obama-shi, met tulpen en fietsen.
Daar voor de ingang van Bukkokuji bij het fietsenhok kwam ik opeens vaker in aanraking met de buitenwereld, in het verkeer van en naar de tempel. Zo zat ik op een lentemorgen geknield bij een fiets, toen er een taxi aan kwam gereden. Hij stopte pal voor de tempelpoort en er stapte een jongedame op hoge hakken uit. Ze zag er feilloos chique uit, met de glamour van een Tokio-meisje.
‘Ik ben zo weer terug, kunt u even wachten alstublieft?’ zei ze beleefd en zangerig tegen de taxichauffeur, die ook uitstapte. Deze knikte, trok een pakje sigaretten uit zijn binnenzak en stak een sigaret op. De dame trippelde haastig de treden naar de tempel op. Ze had een grote tas bij zich, misschien met een donatie voor de tempel, of een offer voor het familiegraf?
De taxichauffeur keek al rokend om zich heen. Het was een kleine, magere man in een vale blauwe broek, zijn hemdsmouwen opgestroopt. Toen hij mij zag zitten, kwam hij nieuwsgierig op me af. ‘Wat doe je?’ vroeg hij met schorre stem.
Ik had de fiets ondersteboven gekeerd om makkelijk de band te kunnen plakken.
‘Ik repareer de fiets,’ zei ik houterig, in mijn beste Japans.
‘Dat heeft toch geen zin!’ riep hij vrolijk, ‘die fiets is kapot, gooi hem weg!’
Ik moest erom lachen: ‘Nee, nee, wacht maar, ik maak hem goed.’
Hij keek nieuwsgierig toe terwijl ik de band van het wiel af begon te trekken en bromde goedkeurend: ‘Ah, kijk nou, dus dat kun jij?’
‘Jaja,’ zei ik, toch een beetje triomfantelijk. ‘Gewoon repareren, alles komt goed.’
Hij pafte verder op zijn sigaret en observeerde oplettend mijn werk. Ondertussen kwam er zacht en traag een wesp aangevlogen die op de grond landde, vlakbij mijn knie. ‘Wat!’ riep de chauffeur overdreven gealarmeerd, ‘pas op!’ Hij stapte eropaf en bracht zijn brandende peuk al boven het beestje, om het te doden. ‘Niet doen!’ riep ik en weerde zijn hand af. ‘Laat hem maar!’
‘Maar dat is gevaarlijk!’ zei de taxichauffeur dramatisch. ‘Weg ermee!’
“Neenee, niet gevaarlijk, het is okay’, sprak ik hem tegen. Ik pakte snel een stuk papier uit de schuur en hield het plat voor de slome wesp, die er moeizaam op krabbelde. Daarna bracht ik het beestje ergens tussen de naaldbomen en liet het daar achter.
‘Mmm…’ bromde mijn gezelschap toen ik terugkwam, ‘je bent wel heel aardig hè?’
‘Ken je onze roshi?’ vroeg ik hem, bij wijze van antwoord. De chauffeur schudde zijn hoofd en haalde zijn schouders op: ‘Geen idee.’
Nu kon ik tenminste mijn Dharma-Japans inzetten (dat beter was dan mijn wereldse woordenschat). Vol enthousiasme stak ik van wal. ‘Roshisama zegt altijd: “Alles is één. Alle dingen zijn één lichaam. Niets is gescheiden!” En hij zegt ook: jita funi – zelf en ander zijn niet twee.’
Ik gebaarde met mijn armen zoals roshisama dat vaak deed: een grote, allesomvattende cirkel, die ongeveer de vorm van het fietswiel vóór mij aannam. Het fietswiel werd een zencirkel en de zencirkel werd een fietswiel.
‘Niets is gescheiden,’ herhaalde ik nog eens gepassioneerd. De taxichauffeur keek me verbaasd aan; nu had hij even niets toe te voegen. Hij veranderde maar van onderwerp: ‘Zag je die vrouw die net uitstapte? Ik breng haar straks helemaal terug naar Tokio, dat wordt goed verdienen!’
‘Wow, helemaal naar Tokio,’ zei ik verbaasd, ‘dat is ver weg!’
‘Ja,’ knikte hij, tevreden met de impact van zijn opmerking.
Ik hervatte mijn reparatiewerkzaamheden. Hij bleef er gemoedelijk bij staan roken. Toen de band eenmaal geplakt was en weer op het wiel ging, leek ik het respect van de chauffeur te hebben verdiend.
Ondertussen kwam de jongedame in haar mooie deux-pièces de tempeltrap weer af getrippeld. ‘Dankuwel voor het wachten!’ zei ze met een beminnelijke stem tegen de chauffeur. Terwijl ze achterin de taxi ging zitten, hoorde ik haar zeggen: ‘Breng me maar naar Obama-station.’
De banden van de auto kraakten over het grind en ik zwaaide de taxi uit. ‘Jaja,’ mompelde ik glimlachend, ‘een taxirit naar Tokio… dat wordt dus een ritje naar het station vlakbij.’ Ik schudde vrolijk mijn hoofd en zette de fiets terug in het schuurtje. Wat een mooie ochtend was het geweest, met zulk speciaal gezelschap.
Iedereen had zijn eigen rol te spelen. De jongedame, de taxichauffeur, de wesp, de roshi, de fiets en de fietsenmaker. Allemaal manifestaties van het Ene. Ze ontmoeten elkaar voor een kort moment om met elkaar te dansen (zo ervoer ik het tenminste). Wanen zich weliswaar gescheiden, maar in werkelijkheid zijn ze, zoals roshisama zei, één lichaam – in een dans vol vreugde en liefde.