Roshisama zei wel eens, dat zijn leven talloze malen op miraculeuze wijze gered was. In feite al vóór zijn geboorte voor de eerste keer. Toen zijn moeder zwanger van hem was en besloot, zich niet te laten behandelen voor kanker. Ze wilde per se dat haar baby ongedeerd zou blijven en liet de gezwellen in haar lichaam liever onbestraald. Dit kostte haar tenslotte het leven. Dit gegeven, het offer van zijn moeder, droeg roshisama zijn hele leven met zich mee, als een krachtige zegen. Maar ook als een onuitwisbare verplichting, om altijd het allerbeste van zichzelf te geven. Uiteindelijk had dat hem juist naar de zenbeoefening gebracht.
Zijn moeder was zijn beschermengel, die ook na haar dood nog over hem leek te waken.
Toen roshisama nog maar een kleuter was, hing zijn leven opnieuw aan een zijden draadje. Hij had zich verslikt en kon geen adem meer krijgen. In paniek rende zijn stiefmoeder met het hem naar de kapper, waar zijn vader net aan de beurt was. Met het hoofd maar half geknipt, nam de vader het kind over en spoedde zich naar de huisarts. Die wist de verslikking op het nippertje te verhelpen. Dit was een van die smeuïge verhalen die roshisama graag grinnikend vertelde.
Een ander pregnant moment dat zijn leven op wonderbaarlijke wijze werd gered, was de capitulatie van Japan. Het plotselinge einde van de oorlog voorkwam op het laatste moment dat roshisama als kamikazepiloot moest uitvliegen. Hij had als jongeman zijn leven willen opofferen, maar het lot besloot dat het zijn tijd nog niet was. Zo waren er nog vele momenten van genade in zijn leven geweest.
De mooiste les
Roshisama klampte zich niet vast aan het leven, maar het leven liet hèm niet zomaar los. In de tijd dat ik in Bukkokuji verbleef, kwam er een moment dat roshisama vanwege hartklachten bijna geen energie meer had. Hij moet al achter in de zeventig geweest zijn. Niemand wist in die tijd echter, wat er precies mis was met hem. Hij vroeg de monniken geregeld zijn linkerschouder te masseren, omdat hij er zo vaak pijn in had. Ook kon hij het steeds minder opbrengen om de trap naar de zendo te beklimmen. We raakten er mettertijd aan gewend om zazen te zitten rondom zijn lege plaats.
Tenslotte werd ook de trap van zijn eigen kamer te veel om af te dalen. Zelfs voor eten had hij geen energie meer. ‘Als ik maar naar het eten keek, leek dat al voldoende,’ legde hij later uit.
Roshisama wilde per se niemand tot last zijn en weigerde steevast om naar de dokter te gaan of een dokter te laten roepen. Natuurlijk maakte iedereen zich ongerust, maar deze oude monnik kon bijzonder koppig zijn en niemand kon hem dwingen.
Op een dag vernamen wij dat roshisama plotseling naar het ziekenhuis was gebracht. Het bracht een vreemde, stille sfeer in de tempel. Berichten over wat er precies aan de hand was, kwamen maar mondjesmaat. In de tempel werd altijd zo min mogelijk gesproken.
Na verloop van tijd kwam er wel opeens een grote levering éclairs van de plaatselijke patisserie, die we bij de thee geserveerd kregen. Het had iets mysterieus. ‘Een traktatie van roshisama!’ werd er gefluisterd. Een paar dagen later keerde hij opeens weer terug in ons midden. Zodra hij genoeg was opgeknapt voor de theeceremonie, vertelde hij het hele verhaal in geuren en kleuren.
Op een vroege morgen had roshisama wakker gelegen en zich heel zwak en miserabel gevoeld; hij voelde zich langzaam wegglijden. Omdat hij zijn jisha (assistent), die in de aangelegen kamer sliep, niet wilde storen, had hij geen kik gegeven en was gewoon stilletjes blijven liggen.
Maar de jisha was uit zichzelf opeens wakker geworden en in een opwelling naar roshisama toegegaan. Toen hij zag, hoe deze erbij lag, had hij onmiddellijk een ambulance gebeld. De ambulancebroeders brachten de oude meester met een brancard omlaag en spoedden zich naar het ziekenhuis. Met vol gas en de sirenes aan, natuurlijk. ‘Ik hoopte alleen maar, dat we niemand stoorden met al dat lawaai’, zei roshisama verontschuldigend.
Eenmaal in het ziekenhuis werd eindelijk de juiste diagnose gesteld. Er was vernauwing in de kransslagaders; die moesten meteen gedotterd worden. Verder had de dokter heel streng gezegd, dat roshisama echt weer moest gaan eten! Dat had hij dus braaf gedaan in het ziekenhuis.
Maar de mooiste les, zei roshisama, zat hem in een heel andere ervaring. Er waren mensen op de zaal die eindeloos zuchtten en klaagden. Roshisama had zich daar enorm over verwonderd. Waarom klagen, als je kunt ademen, als je goed verzorgd wordt in een ziekenhuis? Zagen deze mensen de ontelbare zegeningen van het leven dan niet? Hij had wel op willen staan – als hij maar de energie had gehad – om hun aan het bed een overtuigende teisho (Dharmatalk) te geven. Niet klagen! Ontvang alles in dankbaarheid!
Maar de jisha had zijn hoofd geschud: ‘Roshisama, de mensen hier zijn geen beoefenaars! Dit zijn gewone mensen met wereldse overtuigingen. Laat ze nou maar.’ Niet iedereen is klaar om het juweel van de Dharma te ontvangen. Ook dat moeten we tenslotte accepteren.
Schijnbaar hadden deze woorden op roshisama bevrijdend gewerkt. Zelfs zijn liefdevolle verlangen om anderen tot inzicht te brengen, moest hij loslaten.
Zijn lichaam had het bijna begeven, hij had zich overgegeven, maar was door de jisha gered. Nu had hij ook nog zijn mooie ideeën voor zijn medepatiënten opgegeven. Over deze ervaring vertelde roshisama ons ontroerd.
Het deed me denken aan wat Dogen zenji heeft gezegd: laat lichaam en geest vallen om helemaal vrij te zijn.
Of het vers van Bunan:
Sterf terwijl je leeft, en wees helemaal dood.
Doe dan, wat je maar wilt, en alles is goed.